gaslicht aan, ging buiten de deur en riep met gedoofde stem, als om den
doode niet te hinderen, dat Jans uit haar koffer haar peignoir moest
brengen. Meneer had de sleutel. Zij was zoo moe. Jans kwam boven met de
peignoir, Mathildes reismand, een een beetje eten: een stukje biefstuk,
wat princesseboonen en aardappelen. Meneer had gezegd, dat zij 't maar
aan mevrouw brengen moest, die 't wel eten zou na de reis.
--Zeg aan meneer, dat ik maar naar bed zal gaan, ik ben dood-, dood-moe.
Zij probeerde om iets te eten, maar het wou bijna niet door haar keel.
Half ziek van het huilen en van al de aandoeningen, met een nevel van
vermoeyenis voor haar oogen en een razend gesuis in haar ooren, ging zij
naar bed, maar toch troostte haar de gedachte, dat zij niet heelemaal
alleen over was gebleven op de wereld, maar dat er beneden iemant was,
die haar steun en haar alles zou zijn, bij wien zij haar toevlucht kon
zoeken, zoo als vroeger bij haar vader en waar zij nu toch eigenlijk
inniger bij hoorde.
De volgende dagen met hun koortsige bezigheden, hun vermoeyenis, hun
droefheid, liepen Mathilde snel voorbij. De visites van vrienden, die
kwamen kondoleeren, het ceelen-maken, de zorgen voor de begrafenis en
voor de uitvaart, de verzorging van het lijk--zij was bij alles
tegenwoordig, deed alles mee, bemoeide zich met alles, stond met haar
treurigen ernst en een bedrijvigheid die gelatenheid insloot, Jozef in
alles ter zijde, spoorde hem aan, gaf hem raad, zei haar meening. Zij
begreep wel, dat zij haar verlies later, als alle drukte voorbij zou
zijn, pas volledig zou voelen. Voorloopig maar niet te veel aan de
ledigheid gedacht, die zou achterblijven, want er was van alles te doen:
brieven schrijven, meiden ontvangen, voor rouwgoed zorgen en zooveel
meer, en betraande oogen en bevende handen kunnen geen redelijk werk
verrichten. Jozef liet zich ook voor alles vinden, hij dacht letterlijk
om alles. Telkens zei hij tegen Mathilde van rust nemen, zeggende, dat
hij 't alleen wel afkon.
Van den morgen tot den avond klonk de huisbel door den gang. Dan was 't
mevrouw Berlage, de heer Ster, die kwamen kondoleeren, dan was 't de
mode-maakster, de koster van de kerk, een bediende van den circulaire-
drukker, de timmerman, of wel brieven van rouwbeklag, die aankwamen.
Toen eindelijk de dag van de begrafenis voorbij was en Mathilde de stoet
uit had zien trekken en de deur van het oude huis voor goed achter haar
vader had zien sluiten, en
|