maatregelen die genomen moesten worden, te noteeren. Hij was ook iets
geroerd, door het groote verdriet van Mathilde en den dood van zijn
ouden vrind, maar hij moest zijn hoofd bij mekaar houden om de drukte,
die nu natuurlijk volgen zou.
Toen hij daar een minuut of tien bezig was geweest en bij het ledikant
niets meer hoorde, zag hij om. Mathilde knielde rechtop daar naast en
bekeek het lijk. Daarna stond zij op en zoende Jozef lang met een
betraand gezicht en drukte zijn handen. Toen droogde zij haar tranen
wech, maar huilde dadelijk toch weer met haar bleeke gezicht en liep
stilletjes naar beneden. De nacht was neergekomen en alles was zoo koud
op de trap en in de kamers, dat zij griezelde bij elke schaduw en bij
elken hoek. Jans vroeg of zij ook eten zouden.
--Vraag 't maar aan meneer, of hij iets gebruiken wil. Meneer zit boven.
Ik heb geen trek.
En zij drentelde troosteloos van de eene kamer in andere en bekeek alles
met haar treurende oogen: de piano in het zaaltje en de tafel en vaders
tabakspot en de kranten, die daar nog lagen, vier-vijf op mekaar,
ongebruikt in denzelfden vorm waarin zij gekomen waren. Jans had zelfs
het licht in den gang vergeten op te steken. Nergends brandde een lamp.
Mathilde nam haar hoed en stofjas en liep naar boven, naar haar eigen
kamer. Toen zij voorbij de doodekamer kwam, waarvan de deur op een kier
stond en den zachten kaarsenglans door liet schijnen, hoorde zij
gauw-achter-mekaar dof snikken en Jozef die heen en weer liep. Zij ging
weer binnen en zag Jozef, die voor het lijk was blijven staan, en te
vergeefs, ongeduldig over zijn eigen gevoeligheid, probeerde om niet te
huilen. Dit deed Mathilde ontzaglijk veel goed. Zij voelde zich-zelf er
een beetje door verlicht en zij omhelsde en zoende hem uit dankbaarheid.
Boven op haar kamer was alles nog akeliger en duisterder dan
overal-anders. Maar zij was toch blij dat ze er was, in deze kamer, die
haar met al zijn oude kleuren zoo vriendelijk omwandde. Zij ging op haar
bed zitten, en een zachte, troostende warmte steeg door haar lichaam,
vol innigheid, vol herinnering, vol van het verleden, dat plotseling
hevig voortleefde om haar heen. Hoe vreemd en droevig-heerlijk, dit
te-rugzien van haar kamertje na haar huwelijksreis! Wat was zij
veranderd sints zij hier voor 't laatst was geweest!
En zij sloot zich op, zoo als vroeger. Zij deed haar stoffige kleeren
uit en ging zoo voor de tafel zitten, en droomde. Daarna stak-zij het
|