gekomen, hij zei, dat 't weer de rhematiek was, dat meneer maar veel
rust moest houen. 's Avonds wou ik meneer wrijven, maar dat kon ie
onmogelijk velen en hij gilde het uit van de pijn. Nou, toen dacht ik,
dat 't geen rhematiek kon zijn. Ik zee tegen meneer, of ie niet een
andere dokter gehaald wou hebben, of misschien een professor of zoo.
Maar meneer zee, dat 't wel over zou gaan, hij wou maar, dat ik hem met
rust zou laten. Zoo duurde het vooreergisteren en eergisteren en vooral
gisteren-morgen werd meneer toch zoo naar, ja gisteren morgen was 't, ik
werd er wakker van, zoo als ie aan 't kermen was. Ik naar beneden, ik
vroeg meneer of ik ook een pap voor hem klaar wou maken, of hij ook iets
hebben wou, nee, ja, hij wou den dokter hebben. De dokter kwam en bleef
een uur bij meneer en ging heen zonder me iets te zeggen. Toen werd
meneer hoe langer hoe erger. Nou, toen ben ik naar meneer Berlage gegaan
en die heeft getelegrafeerd. Ik ben gisteren bijna aldoor bij meneer
gebleven, ik kon 't niet anzien, zoo als de man toch lee. Dan schudde ik
zijn kussens en lee zijn dek goed. Lee ie dan weer een oogenblik rustig,
dan wou ie weer in-eens opstaan, en, had ie even op een stoel gezeten,
dan verlangde 'n ie weer na bed. Zoo ging het tot een uur of vier, toen
werd meneer ineens zoo akelig benauwd en blauw in z'n gezicht, dat ik
dacht, dat ie zoo dood bleef. Ik schrok er zoo van, dat ik niet wist wat
ik doen zou. Ik bette meneer z'n gezicht met water want ik dacht, dat
zijn aren zouden bersten. Na een kwartier kwam ie weer bij. Ik had
al-door geen oog van hem afgehad. Toen zee ie zachies, o toch zoo
zachies: Jans, kom eens hier. Ik geloof, dat ik nu dood ga zeg et an de
jufvrouw, zeg et an de jufvrouw. Dit zee ie precies zoo tweemaal achter
mekaar. Toen ging ie weer leggen, achterover op zijn kussen. En toen was
alles gedaan.
Jans had het verhaal gedaan, op den ernstigen welvoegelijken toon van
een meid, die meegaat in de ongelukken van het huishouden. Mathilde had
naar haar staan te luisteren, haar hoed nog in een hand en een
handschoen aan, bewegingloos en ontroerd. Jozef had den koetsier
betaald, na dat deze de koffers in den gang had gedragen. Daarna was hij
naast zijne vrouw komen staan, met veel belangstelling in zijn gezicht,
de armen slap langs het lichaam.
--En heeft meneer anders niets gezeid? vroeg hij.
--Nee, meneer.
--In 't geheel niet, vroeg Mathilde, ook die paar dagen te voren niets?
--Nee, jufvrou
|