l. Laten we maar
eerste den brief afwachten. Dan kunnen we altijd nog zien.
Mathilde wandelde de kamer op en af en dacht na. Jozef stond aan 't
venster geleund en trommelde tegen de ruiten. Hij kreeg een cigaret
uit zijn zak.
--Ik ga maar vast pakken, zei Mathilde.
--Dat kun-je altijd doen, zei hij, of nee, laat 't liever doen. Lieve
kind, je bent zoo moe.
--Wat zou vader schelen? zei Mathilde, over den koffer gebukt.
--Ja, dat weet ik niet. 't Kan natuurlijk van alles zijn, maar de brief
zal wel gauw komen, dan weten we 't. Jozef was bezig voor den spiegel
zijn das recht te keeren en zijn snor op te krullen. Al zijn oude
vriendschap voor de Stuwen kwam boven; hij was ongerust. Ik ga nog even
in den tuin, zei hij, win-je nou maar niet op, lieve kind, en laat me
waarschuwen als er nog iets komt.
Beneden was de table d'hote gedaan.
Voortdurend klepte de buitendeur open en dicht, de luide en lachende
stemmen van de heengaanden klonken op, om wech te suizen in de open
lucht, zoodra de deur weer dicht was geslagen, en gevolgd te worden door
andere, meer gemoedelijke stemmen, die langzaam opkwamen en uitstierven
en van slofferige voetstappen waren vergezeld, of door stemmen, die
klonken als kristallen glazen en door het geruisch van japonnen werden
omsisd.
Jozef zou juist de kamer uitgaan, toen een kellner de trap opkwam, een
telegram in zijn hand. Jozef duwde den man te-rug, om Mathilde niets te
laten merken en gaf hem een order over het ontbijt van morgenochtend,
als had hij hem daarvoor ontboden. Terwijl hij den nieuwen telegram
openmaakte, ging Jozef achter den kellner de trap af.
De Stuwen was gestorven. Men wist niet waaraan. "Oorzaak onbekend" stond
er. Jozef werd verzocht zoo spoedig mogelijk te-rug te komen. Jozef vond
dit alles heel natuurlijk. Hij was niet gewoon licht te schrikken, hij
draaide in de vestibule even op een hiel rond en ging toen weer langzaam
naar boven, den telegram voor zich uit houdende.
Mathilde was niet voortgegaan met pakken maar was gaan zitten op een
stoel bij het ledikant, om eens na te denken. Dat vader zoo gauw zou
kunnen sterven! Wie had dat gedacht! Arme vader! Hoe teeder en met
hoeveel droefheid had hij haar omhelsd, toen zij wech ging, ver van hem
wech, op haar huwelijksreis! Wat had hij haar een aanbeveling gegeven
voor de toekomst, alsof hij haar nooit terug zou zien! Wat had hij veel
gesproken van de eenzaamheid, die hij tegemoet ging! Och, och, hoe had
ze he
|