n teenen naar Jozef.
--Een telegram! zei Mathilde.
Uit beleefdheid deden de andere alsof er niets gaande was en spraken
voort. Jozef zei niets maar zag bevreemd zijn naam aan en opende den
telegram met zijn dessertmesje.
--Van huis? vroeg zij.
Na twee sekonden vouwde Jozef het papier toe, frommelde het koevert,
waarin de telegram geweest was, in mekaar, gooide de prop op den vloer
en zei: 't Is niets, terwijl zijn gezicht heel effen stond. De anderen
kraakten nu noten in de rondte en zogen uit donzig vette druiven. De
jongelui waren goed aan 't drinken. Men bestelde nog een flesch wijn. De
dames hapten hun laatst hoopje vanielje-ijs op, dronken nog een slokje
spuitwater en maakten zich een voor een klaar om wech te gaan. Eenige
menschen kregen koffie. Een oude heer kreeg een cigaar uit zijn koker,
sneed er het puntje af en lei de cigaar op tafel, naar lucifers
rondziende. Twee andere heeren, met groote overhemdsborsten en breede
zwarte dassen, waren gemoedelijk familie-herinneringen aan 't op halen,
die hen nader tot elkaar brachten en slikten wat zij haast te veel
gezegd hadden wech in een langzaam bij kleine scheutjes koffie-slurpen,
terwijl er een met zijn lepeltje op zijn schoteltje tikte, als de andere
aan het woord was.
--Wat is 't? fluisterde Mathilde.
--Niets, herhaalde hij.
Maar zij drong aan:
--Toe, zeg 't nu maar.
--Willen wij eens naar boven gaan? zei Jozef een beetje harder.
Zij stond gauw op, groette nauwelijks twee nog aanwezige dames en
wachtte Jozef in de vestibule bij de breede wenteltrap met zijn blinkend
gepolitoerde lage treden. Hij kwam ook aanloopen, kuchte luchtig en
zocht in zijn vestjeszak naar een tandestoker; de andere hand hield hij
in zijn broekzak.
--Nu wat is 't? vroeg zij, hem aarzelend aanziende.
--Ik zal 't je boven laten lezen. En zwijgend gingen zij de trap op.
Mathilde wist niet wat te denken, zij beet op haar onderlip en klapte
in haar handen om haar ongeduld te temperen. Boven in hun grijzige
logeerkamer, sprak Jozef nog geen woord: hij scheen in gedachten.
Zwijgend gaf hij haar den telegram over. Mathilde las 'm.
--O, God, zei ze, wat zullen we nu doen?
--Niets, andwoordde hij, precies hetzelfde wat we anders gedaan zouden
hebben.
--Laten we maar liever zoo gauw mogelijk afreizen.
--En niet meer in Arnhem stil blijven?
--Nee, natuurlijk niet, dadelijk naar huis gaan. Vader is erg ziek.
--Zoo erg zal 't niet zijn. Hij heeft een sterk geste
|