an
twintig jaar sprak tegen een meneer, die tegenover hem zat. Daarom klonk
zijn stem boven de anderen en keken de menschen, die dicht-bij hem
zaten, naar hem op. Een reuteligheid in zijn keel en het knippen van
zijn oogen was zijn verlegenheid. Links, aan het uiterste einde van de
tafel, zaten twee roode, vette Westfalers, hun servetten van-boven in
hun wijde boorden onder de ruig-roode onderkinnen, die over vette
varkensvleeschbereidingen gingen praten. Drie fatterige Berlijnsche
heeren naast hen bogen hun drie hoofden over hun borden bij elkaar,
bespotten de Westfalers en spraken daarna heel zachtjes over een
zangeres, die deel had genomen aan het muziekfeest van gisteravond en
die om een andere reden nog-al erg over den tong ging.
Na de pasteitjes, bij het rundvleesch, de wit-groene met kaneel bruin
bespikkelde bloemkool, en de rookende aardappelen, vermeerderde het
suizend stemmengegons aan tafel. Heeren bedienden de dames naast hen.
Een fijn blond tenger kantoorbediendetje uit Keulen, die wist, dat de
zwaarlijvige Hollandsche jongejufvrouw aan zijn linker kant altijd heel
weinig van alles gebruikte, lispte, in vlijmerig hollandsch: Jufvrouw,
mag ik u eens mikroskopiesch bedienen? De jufvrouw lachte met breede
lippen en zware witte tanden. Een lange magere heer voerde het woord
over politiek en meer bizonder over Bismarck.
Jozef en Mathilde zaten bedaard en stil naast elkaar te kijken. Zij
waren moe van de eerste huwelijksweken en van de reis, zij dachten er nu
maar aan zoo gauw mogelijk thuis te zijn. Zij zagen allebei een beetje
bleek. Mathildes gang en haar hand-en armgebaren waren flets van
gemakzucht, een gevolg van de uitputting. Jozef was ook stiller dan
gewoonlijk. Zij zaten zij aan zij, hij voortdurend in het licht-grijze
pak, zij in een licht-bruine japon, zonder veel garneering of kant, en
zij keken een beetje beteuterd om zich heen en konden den rechten
konversatietoon maar niet vatten. Tusschenbeide zeiden zij zachtjes een
eenzaam woord tegen elkaar.
--Zijn er van-morgen geen brieven gekomen? vroeg Jozef.
--Nee, dat heb ik ook al vreemd gevonden. Ik had mevrouw Berlage toch
zoo gevraagd me te schrijven of alles thuis goed in orde was en ik heb
haar toch duidelijk gevraagd om me hier-na-toe te schrijven, om dat dit
het laatste adres op onze reis was.
--Nou, misschien komt er van-avond nog wat.
En hij gaf haar de sla aan, die, met den rosen en glibberigen zalm het
volgend gerecht uitmaakte.
|