gen, de geringste van
haar wenschen te letten, vol attenties, vol bewijzen van eerbied, om
haar hart te veroveren. Want de verovering was geschied, de buit was hem
en zeker kon hij zichzelf vergeten en slapen bij zijn trouwe vrouw.
Daar gilde de stoomfluit en woei het geluid, bij herhaalde kreten, langs
de wagens. Jozef deed zijn hoofd in de hoogte, smakte met zijn lippen,
kromde zijn eene been naar boven, om dat het moe was van de langdurige
uitstrekking, bleef een oogenblik weer roerloos zitten, scheen zich toen
te bedenken, zuchtte en wreef met het blauwe gordijntje den wasem van de
ruit, die 't dichtst bij zijn gezicht was, en keek naar buiten in de
zwarte duisternis. Daarna wendde hij zijn hoofd om en keek even, heel
vluchtig, met bevende oogen naar Mathilde. Hij dacht blijkbaar, dat ook
zij sliep. Zij keken mekaar aan. Zij glimlachte.
--Ben-je wat uitgerust? vroeg zij.
--Ja kind, andwoordde hij in den ernst van het ontwaken. De slaap zat
hem nog in zijn oogen en mond. Hij deed zijn oogen weer toe, schoof zich
in de gemakkelijkste houding en bleef onbewegelijk. Alleen bewoog zich
tusschenbeide langzaam zijn arm en streek zijn hand over zijn kin of aan
zijn oor, terwijl hij inwendig geeuwde. Eindelijk hield alle beweging op
en bleef hij, alleen met aandachtig snel knippende oogleden, zitten
suffen. Mathilde was ook weer in haar vorig gepeins wech. Zoo levendig,
als ware zij in zijn tegenwoordigheid geweest, kwam haar vader voor haar
geest: lieve, lieve vader. Wat had hij haar zegenend gezoend toen zij
heenging! Wat zou zij probeeren hem nog verder gelukkig te maken, als
zij te-rug waren thuis!
Maar Jozef was niet zoo rustig meer als eerst. Hij schoof zijn beenen op
en neer, rekte zich uit en zag herhaaldelijk naar Mathilde, als had hij
een plan met haar. De wervelwind van de zucht naar het avontuurlijke,
naar het gewaagde, en een onweerstaanbare begeerte deed het bloed achter
zijn ooren stijgen en gaf hem een lichte prikkeling onder de oogen. Hij
stond op, ging in de fauteuil naast Mathilde zitten, klepte den rood-
trijpen arm, die nog tusschen hen neer was, naar de hoogte en nam haar
hand, die hij op zijn been liet liggen.
--Wat zijn we in lang niet samen alleen geweest, zei hij.
--Hoe bedoel-je dat? vroeg zij; zij liet zich tegen zijn schouder
glijden. Van-daag den heden dag toch, en gisteren en van-nacht, zei ze
heel eenvoudig. He, ik heb zoo aan vader zitten denken, daarzoo ...
--Nou ja, maar over-
|