hem was, voelde zij een wrevel omstijgen in haar
gemoed tegen zich-zelve, dat zij een onberaden stap had gedaan. Maar
andere keeren lachten zij er over, dat zij haar huwelijk zoo noemde. En
was zij een paar dagen achter elkaar niet al te lief voor Jozef geweest,
dan had zij oogenblikken van berouw, als een kind, dan zoende zij zijn
hoofd en vroeg om vergeving. Maar de algemeene staat van haar liefde
bleef flauw.
De verrassingen en ongewendheden, die al de bezochte vreemde streken op
haar afschudden, vermengden zich met de nieuwheid, waarin Jozef voor
haar was. Zij begon dat alles voor een te houden: hun ruwerig leven van
dezen tijd, met al zijn rare bewegingen en gezichten, met, tot getuigen
van de manier waarop Jozefs lichaam haar behandelde, onvertrouwde
luchten, bosschen en bergen, niets dan ernstige en onverschillige
spoorwegwagens, hotelkamers, en museums niets dan onbekende en haar niet
kennende straten en pleinen. Nergends gemeenzaamheid, nergends rust.
Naar geen enkel kastje kon zij kijken van haar geluk, wech was haar
piano om tegen te droomen van heerlijk, wech het teekengerij om mee te
suffen van zaligheid. En zoo kwam zij er toe zich angstig af te vragen
of er wel geluk en heerlijk en zaligheid was. Jozef amuzeerde zich
bizonder, en zij begreep hem daarom niet meer. Hij beklaagde zich wel
bij haar over haar weinige levendigheid en opgeruimdheid, maar al het
wereldsche, al het schitterende en woelige, dat zij door-leefden, vond
hij even pleizierig als het haar mishaagde. Ook was hij onophoudelijk
vol allerliefste oplettendheden voor haar, hij zocht op alle mogelijke
manieren haar ook plezier te doen hebben. Zij ging wel overal met hem
mee, maar het bleef in het geheel dat niet.
Mathilde droomde een paar maal van haar vader, telkens akelig. Zij
droomde eens, dat hij uitging om een wandeling te doen, dat er een zware
mist op kwam zetten, die hoe langer hoe dichter werd, dat vader niets
meer zien kon op 't laatst en in de gracht viel, zij droomde een anderen
keer, dat er een dief in huis was gekomen en zich onder het bed van den
ouden heer had verstopt. Haar vader stapte in bed, zij wilde hem
waarschuwen en stak haar hand uit; zij werd wakker met een schrik en had
Jozef in haar slaap aangestooten, die haar verwonderd vroeg, waar zij
zoo ongerust van droomde.
* * * * *
Toen zij al heel lang op reis waren en de reis gauw gedaan zou zijn,
werd Mathildes neerslachtigheid afgewi
|