les, haar God en
heel haar zelf kunnen verlaten voor hem alleen? Zou hij ooit het eenige
kunnen worden, waaraan zij zich hechtte? Zou hij zoo bezit van haar
nemen, dat al het andere haar niet meer aanging? Zij had dat wel gedacht
en gehoopt, verleden jaar, ja, maar sinds dien tijd? En nu, nu ze ver
met hem wech was gereisd en hem alleen zag en haar vader in 't geheel
niet meer, voelde zij zich nu wezenlijk minder alleen dan ooit, zooals
zij het zich altijd had gedacht? Zij keek hem even aan, onder haar
parasol. Hij wandelde altijd maar voort. Zijn gezicht was rood geworden
van de warmte. Een paar droppels zweet biggelden van zijn slapen. Zijn
grijze pak zat vol stof en zijn schoenen waren als met asch bedekt Zijn
hoed hield hij over zijn voorhoofd gedrukt, zijn armen bengelden
vermoeid aan zijn zijden. Zijn handschoenen waren met vlekken. Hij zag
naar den horizont, naar de wolken die stegen als schuimende
rotsgevaarten, hij kon den omtrek wel een uur ver waarnemen, en zijn
mooye voorhoofd dacht niet aan God, en in zijn mooye oogen was geen
geloof. De koude vermeerderde in Mathildes hart. Neen, neen, zij kon
zich aan hem niet heelemaal geven. Zij schrikte te-rug voor zijn kalmte
en zijn langzamen gang, terwijl er bij haar zooveel omging.
Mathilde stelde voor om te keeren, om dat het weer slecht zou worden.
Zonder ergens uit te rusten, zonder veel te spreken, terwijl de zon
verdween achter grijs zwarte wolkenpakken, wandelden zij naar het hotel
te-rug. Mathilde werd bepaald zenuwachtig. Waarom had zij dien mooyen
man getrouwd? Waarom had zij willekeurig afstand gedaan van haar
vrijheid, om hem te volgen? Waarom was zij niet bij haar ouden vader
alleen gebleven en met hem bij haar eenzame eigene gedachten, die haar
zoo dierbaar waren? Haar eigen-liefde was gekrenkt. Het griefde haar,
dat Jozef in stilte minachtte wat zij voor heilig hield. Er begonnen
zware droppels te vallen, toen zij weer op hun kamer waren Jozef ging
zitten op een stoel, om uit te rusten.
Eenige dagen later reisden zij verder; een waas van balorigheid lag over
Mathildes gezicht. Haar stemming veranderde bijna gedurende de geheele
reis niet meer. Zij wilde, om Jozef niet onaangenaam te zijn, er niet op
aandringen de reis te bekorten, maar zij verlangde eigenlijk
onophoudelijk naar huis.
Het scheen haar, dat zij Jozef niet meer zoo lief had als vroeger. Er
was als een verwijdering tusschen hen gekomen. Vooral des nachts, als
zij zoo zeer alleen met
|