st iets zijn buiten de zichtbare wereld, oneindig grooter en beter
dan al het zichtbare. Maar hij hield niet van redeneeren met haar. Hij
had haar lief, dit wist zij en dat was genoeg voor haar en voor hem. Hij
liet haar de vrijheid, om te bidden en te denken zooveel zij wou. Daarin
moesten zij ieder maar hun eigen gang gaan. Maar zij was van een heel
andere meening. Het hinderde haar, dat hij zoo cyniesch was, waar het
bovennatuurlijke zaken gold. Vader geloofde toch ook aan een Opperwezen.
En het scheen haar, als ging er weer een gedeelte van haar liefde van
Jozef op haar vader over, die zoo eenzaam in Amsterdam was achtergebleven.
Mathilde zweeg weer stil en begon na te denken, en terwijl hij, altijd
met denzelfden langzamen tred, op denzelfden afstand van haar, naast haar
voortwandelde, onderzocht zij zich zelve nog eens, om te weten, hoe het
mogelijk was, dat zij voor altijd haar bestaan aan dien Jozef Wilden had
verbonden. En in wat voor een oogenblik van krankzinnigheid, van
bedwelmenden hartstocht, had zij, had zij gisteren in het bosch dat
gedaan, waarover zij zelf nog verlegen was. Hield zij dan wezenlijk
zooveel van hem? Was toen haar ware aard boven gekomen? Of was dat
opwinding geweest, een gevolg van het heele nieuwe leven, dat zij sinds
acht dagen leefde, een opwinding zoo hevig als zij nooit te-rugkomen kon?
Waar bleef haar eerbied voor de majesteit van God in de natuur, toen zij
zoo had gedaan onder Zijn oog? Zij voelde een lichte kou in haar hart
dalen. Zouden haar droomen van toewijding aan Jozef nooit verwezenlijkt
worden? Zou altijd God, de onbestemde persoonlijke heerlijke
aanbiddenswaarde natuurkracht, het opperste wezen, die alle schoonheid
aan de aarde gaf, tusschen hen beiden staan? Zou ze van hem, Jozef nooit
naast en in dien God kunnen houden? Zou hij nooit haar mede-aanbidder zijn
en zou ze hem nooit ook om zijn gebed liefhebben? Neen, nooit! Hij zou
nooit bidden. Daarvoor was hij te veel een mooye man, een man van de
wereld, daarvoor was zijn haar te verzorgd en was zijn vest te nieuw.
Daarvoor stond hij ook te goed met zich-zelf. Hij liep zoo gerust en
ijdel, zoo zonder verdriet en met zooveel gemak rond op de wereld, dat
hij, om dat hem niets ontbrak, niet meer vroeg wie hem dat alles had
gegeven.
Zoo dacht Mathilde voort. Alle godsdienstaandoeningen, die zij ooit in
haar leven had ondervonden herleefden in haar ziel. Zou hij haar wel
ooit genoeg zijn, hij Jozef? Zou zij werkelijk ooit al
|