zelende oogen. Zij zag Jozefs naakt gelaat
en zijn koortsige oogen. Was dat nu het leven? Was dat nu het getrouwd
zijn? De boomen ruischten haar huiveringen tegen. Haar oogleden trilden;
zij kreeg het koud aan de slapen. Zij viel te-rug op het mos, lei zich
met het gezicht naar beneden en, zonder iets te voelen of iets te zijn,
verborg zij haar oogen tegen den grond.
Zij bleven nog een half uur liggen, zonder te spreken, zonder zich te
verroeren. Mathilde stond het eerst op. Ongearmd gingen zij naar het
hotel te-rug. Na een tijdje fluisterde Mathilde: Dat kan nooit duren, ik
zal gek worden, ik ben al te gelukkig, of er zal iets anders gebeuren,
ik weet niet wat. Een lusteloosheid hing verder over Mathilde dien
heelen dag. In plaats van te gaan rijden, zoo als eerst het plan was
geweest, zat zij den heden dag op haar kamer of onder het spandoek.
Jozef, die begonnen was met te probeeren haar gezelschap te houden, toen
het hem niet gelukken mocht haar tot het ritje over te halen, moest
eindigen met in zijn eentje te gaan wandelen. Wat zij deed was zoo raar,
zij deed precies als voor hun huwelijk wel. Zij durfde hem niet lang
achter mekaar aankijken. Zij sprak maar over haar vader. Tegen den avond
schreef zij een brief naar Amsterdam, vol van de innigste teederheid,
vol van hartstochtelijke gehechtheidsbetuigingen. Zij schreef haar
vader, dat Jozef het heel goed maakte, dat zij zich wel gelukkig
voelden, maar dat zij toch o zoo verlangend was hem te-rug te zien. Zij
was nu pas een groote week op reis, schreef zij, maar toch telde zij nu
al de dagen, die moesten verloopen voor hun te-rugkomst. De zekerheid,
dat vader zich goed verzorgde, zou haar echter de afwezigheid
dragelijker maken. Hij moest haar dus daarover nog vele zaken, erg in
onderdeelen en breed onderschrapt, meedeelen. Had hij geen pijn meer aan
den linkerkant? Niet de minste aandoening daarvan? Hoe was Jans? Bromde
zij niet, voorzag zij hem goed van alles, wat hij wou? Deed hij zonder
over te slaan, dagelijks geregeld zijn loopje? Hij moest dat toch vooral
nooit vergeten; de dokter had er zoo op gedrukt. Dus niet denken: de
lucht is van-daag wat betrokken, ik zal van-daag maar thuis blijven en
morgen een beetje langer wandelen, vooral niet, want van dat langer kwam
morgen toch niets. Regende het den heelen dag, dan moest hij een uurtje
afwachten dat de droppels minder zwaar vielen en dan gaan. Hij moest 's
avonds ook maar weer eens menschen vragen en zich-zelf
|