|
ren keer weer over verbaasde. Het ging hem al te goed af, zij
waren hem al te eigen, die woorden en aanrakingen, die haar in 't eerst
tegen hadden gestaan, maar waarin zij langzamerhand een genot was
begonnen te vinden zich aan te onderwerpen. Maar toch, hij deed zooveel,
hij wist zooveel, en zij deed nog niets, zij wist nog niets. Waren alle
mannen nu zoo, of hij alleen? Zij voelde dat zij aan hem wech ging. Hij
was 't, die een vrouw van haar zou maken. Wel voelde zij zich groeyen in
de innige samenleving met hem, maar zij voelde zich voor zich-zelve
verloren gaan in die liefde. Waar bleven haar eigen denkbeelden, die
kleine bespiegelingen over allerhande dingen in de wereld, waar zij
alleen voor zich-zelf pleizier in had. Waar bleven de indrukken, die zij
kreeg en die zij voor haar eigen gemoed alleen verwerkte en onthield?
Alles bleef wech. Zij gaf hem alles. Zonder het te zeggen of te
waarschuwen, maakte hij zich van alles meester. Zij kon aan niets anders
denken. Hem zag zij alleen in het leven, op hem kwam alles neer. En zij
verweet hem deze waarheden zoo lief, dat hij op zijn knieen naast haar
ging zitten, haar bij haar schouders achter-over neerdrukte, en haar
heele gezicht rood en warm zoende, elken keer met zijn hoofd
achteruitgaande om haar, een beetje verder af, goed te kunnen bekijken.
Hij vond alleen dit te zeggen jij bent mijn eenige en grootste schat.
Zij had zich hulpeloos prijs gegeven. Nu en dan bracht zij zwakjes haar
armen, die aan haar zijden waren neergevallen, naar boven om hem een
beetje af te weren. Maar zij liet hem begaan, en zoende te-rug, als zijn
gezicht niet te gauw wech was. Er kwam geen sterveling over den weg
achter hen en de heele omtrek bleef doodstil. Aan mekaar geklemd, bleven
zij liggen. Keek Mathilde naar boven, dan daalde heel de hemel neer, de
blaaren verwijdden zich boven hun hoofd, stralen van vuur schoten neer;
het groen verdween en wolken van vuur en licht daalden altijd nader over
hen af. Begon het niet te waayen? Als de boomstammen met al de blaaren
ter zijde bogen, zouden zij bedolven worden door het regenend vuur, dat
boven hen ronddreef. Het bosch werd hoe langer hoe kleiner. Vlammende
winden woeyen wijd en zijd. Hijgende luchtstroomen zweefden tusschen de
stammen door altijd dichter en dichter bij.
--Vader, waar is vader? zuchtte Mathilde, maar alles was gloed om haar
heen. In de bedwelmende lucht leefde zij voor het eerst vol haar liefde,
met opzwenkende leden en dui
|