De families, links, waren druk aan 't kakelen geraakt. Een oude vrijster
schonk, met ernstig voorhoofd, koffie, en men knabbelde op beschuiten,
onder het getemperde licht van het spandoek. Juist kwam Jozef voor den
dag in een grijs dun pak. Mathildes blik verwarmde zich. Met een zachten
glimlach lei ze haar arm in de zijne en stak, voor hem heen buigend, het
rozeknopje in zijn knoopsgat. Zonder zich te bedenken, als sprak 't
van-zelf, wandelden zij dadelijk den weg op tot zij alleen waren en
niemant hen zien kon. Zwijgend gingen zij een heel eind voort, daalden
de bergglooying af, liepen hoe langer hoe langzamer tot zij aan een
boschje van pijnboomen kwamen. Zij gingen er in en bleven stilstaan.
Hier was schaduw en koelte. Zij gingen naast mekaar liggen op den grond.
Jozef trok halmen stuk en beet ze klein. Hij vond den dag zoo mooi,
en zei het.
--'t Is heerlijk, zei Mathilde, heerlijk!
Jozef lag tegen den heuvel aan op zijn rug. Hij keek naar de bladen in
de hoogte. Mathilde zat naast hem en steunde zich met haar elleboog. Zij
keek naar het mos en zeide: Wat zullen wij gelukkig zijn samen.
--Wij zijn 't al, andwoordde hij. Zonder naar haar te kijken, liet hij
zijn voorarm over zijn elleboog heenbuigen en opende zijn mooye hand.
Zij lei er de hare in en zoo bleven zij een tijdje liggen. Het was
Mathilde wel te moede. Zij zagen geen van beiden om. Door de boomstammen
heen zagen zij alleen schemering van hel-witte lucht in de verte en hoog
boven hen sprankte een enkele maal het goud tusschen de groene massa.
Mathilde vond, dat het lichte grijze pak Jozef uitstekend stond, om dat
hij zoo'n geanimeerde kleur had op zijn wangen.
--Wat zou vader nu wel doen op 't oogenblik? vroeg zij.
--Lieve kind, het is pas hallef nege. Je vader ...
--Nu moet je zeggen "Vader", want nu is ie ook de jouwe.
--Goed. Vader zal zoo wat juist opstaan.
--En weer lagen zij bewegingloos. Jozef gaapte nog eens even en rekte
zijn beenen uit. Met gemakkelijke gebaren aaide hij Mathildes wangen of
drukte zachtjes haar hals tusschen zijn wijsvinger en duim. Kwamen zijn
handen hij haar lippen, dan zoende zij ze even, zonder precies te
letten waar.
Mathilde voelde zich langzamerhand weer heelemaal zich-zelve worden. De
droomende stemming ging zoetjes voorbij. Zij ontwaakte onweerstaanbaar
in het heerlijk ontwaken van haar liefde. Uit de doffigheid van haar
alleen-zijn openbaarde zich nu het bewustzijn van haar geluk. Zoo ging
dat bijna
|