|
kkelijk oogenblik.
Het was op een regenachtigen Zaterdagavond,--over de witte huizen en de
baai van Glengariff lag een waas van somberheid--dat Bunny met
verschrikte oogen de kinderkamer kwam binnensnellen. Zij was de
beukenheg voorbijgegaan bij het kleine meertje in het park en de
bladeren ritselden zoo geheimzinnig, er was daar zeker een bijeenkomst
van _leprechauns_[12] van avond en o....
Maar Hedwig nam een schrift op en liet de bladen ervan om Bunny's ooren
waaien. "Dit geluid was het zeker, he?" riep ze. "En heeft het je zoo
bang gemaakt dat je geen trek meer hebt in thee? Arme Bunny! Wie heeft
er wel trek? De thee is klaar."
Bunny keek een beetje boos. "Waarom mag ik niet verder vertellen?" vroeg
ze.
"Omdat wij nu eerst thee gaan drinken," zei Hedwig, die Nesta bleek en
Boy's oogen wat angstig had zien worden. "Straks moog je vertellen, na
de thee, op het gewone uurtje."
"Ja, ja, op het gewone uurtje," riep May, stoelen aan de tafel
schuivend. "Laten wij maar gauw gaan zitten, dan zijn we des te eerder
klaar. Ik ben toch zoo nieuwsgierig...."
"Ik ook! Ik ook!" riepen nu Nesta en Boy als uit een mond, maar nu hield
Bunny zich stil. Het was duidelijk dat zij over iets zat na te denken en
nog was de maaltijd niet geheel afgeloopen, toen zij opsprong en de
kamer uitsnelde. "Maar Bunny, Bunny!" riepen Hedwig en Bridget haar na.
"Ja, ja, ik kom dadelijk weer om te vertellen," riep zij terug. "Wacht
maar even."
"Dat doet zij nu weer _alleen_ om ons nieuwsgierig te maken," zei Nesta
vertrouwelijk en als dat zoo was, bereikte Bunny zeker haar doel, want
het duurde zoo lang eer zij terug kwam, dat Hedwig ongerust werd en
opstond om haar te gaan zoeken.
Maar juist wilde zij de kamer verlaten, toen er hard op de deur werd
geklopt, Bruce hevig begon te blaffen, allen opsprongen en....
Wat voor wonderlijk wezen kwam daar binnen? Nesta greep Hedwig's hand en
Boy kreeg een hoogroode kleur en liep dichter naar Bridget toe, maar hij
stak zijn handen in zijn zakken en ging wijdbeens staan, alsof hij
zeggen wilde: "Denkt maar niet dat ik bang ben!"
Al strompelend, zwaar leunend op een stokje, kwam nu een oud vrouwtje
binnen, dat door haar zonderling uiterlijk en vreemd starenden blik, "op
't eerste gezicht," zooals May later zeide,--"een echt griezeligen
indruk maakte." Het vrouwtje droeg boven een zwarten rok een
vaalgroenen mantel, zooals de Iersche boerinnen die dragen; de kap, die
met verschoten rood g
|