ij het
vertellen wezen mocht, als zij niet eerst heel oprecht had gezegd dat
zij spijt had over haar driftbui van dien middag. Plotseling rukte zij
zich los, zei boos: "Dat doe ik toch niet!" en liep heel bleek de kamer
uit. Bunny vroeg met zeer levendige belangstelling wat er toch aan de
hand was, maar May, die wel begreep wat Hedwig gezegd moest hebben, zei
zacht: "Vraag er maar niet naar, Maddy vindt het zoo jammer en ...
misschien komt Nesta wel gauw terug."
Het laatste kwam er aarzelend uit, May twijfelde zelf aan de waarheid
van haar woorden en te recht, want Nesta liet zich niet weer zien,
voordat het tijd was om te zingen en Hedwig een paar akkoorden
aangeslagen had op de piano. Toen kwam zij met een strak gezicht binnen,
ging naast Boy staan en zong mee, maar van harte ging het niet en haar
"goeden nacht" klonk later zeer koel, heel anders dan gewoonlijk.
Een paar malen sloop Hedwig dien avond naar Nesta's kamertje om aan de
deur te luisteren of zij haar misschien ook riep, doch alles bleef stil;
Nesta was blijkbaar heel gewoon gaan slapen.
Er gingen twee, drie, vier dagen op deze wijze voorbij en Hedwig begon
te vreezen dat de straf den volgenden Zaterdag zou moeten worden
herhaald. Doch Donderdagsavonds, toen zij op haar kamer zat te schrijven
met Bruce, die haar trouwe vriend was geworden, tot gezelschap, stond
opeens een kleine gedaante in 't wit naast haar. "Het spijt me zoo
vreeselijk," klonk een zachte stem, twee donkere oogen werden smeekend
tot haar opgeheven en er kwam een wonderlijk gevoel van geluk in
Hedwig's hart, een onuitsprekelijke blijdschap omdat het kind werkelijk
zichzelf overwonnen had en naar haar toe gekomen was.
Zij zeide niet veel, een paar hartelijke woorden maar en Nesta slaakte
een zucht van innige verlichting en liet een kort, zenuwachtig lachje
hooren, toen ze den staart van Bruce tegen haar bloote beenen voelde
tikken. "Ja zeker, Bruce hoort er ook bij," zei Hedwig en ze hurkte bij
den hond neer en stond Nesta toe hem een biscuit te geven, iets dat
Bruce op dit ongewone uur een heel eigenaardig en verblijdend
verschijnsel vond.
Ook aan haar moeder zei Nesta uit eigen beweging dat het haar erg speet
dat zij den mooien mantel bedorven had, "omdat ik zoo driftig was,"
voegde zij er fluisterend bij, maar Mrs. Balvourneen lachte en gaf haar
_bonbons_. "Daar denken wij maar niet meer aan," zei ze, "ik heb mantels
genoeg, kind. Kijk maar gauw weer vroolijk!" En haar dochtertje
|