den en opeens, tot hare eigene bittere ergernis, snikte zij
het uit.
De dokter nam hare beide handen in de hare. "Als wij nu eerst eens
maakten dat we heelemaal weer gezond werden," zei ze zacht.
Hedwig keek haar aan; zij zag er zielsbedroefd uit.
"Hoe?" vroeg ze fluisterend.
"Dat heb ik u gezegd, door te rusten."
"Maar dat kan niet," herhaalde Hedwig. Toen, opeens doordrongen van het
besef dat zij al te veel beslag legde op den kostbaren tijd van Miss
Hearty, bedwong zij met kracht hare aandoening en maakte zich gereed
heen te gaan. "Uwe andere patienten wachten," zei ze eenvoudig.
De dokter knikte even. "Ja zeker, maar wij hebben geen haast." Zij nam
haar receptenboekje, schreef een paar woorden op, schelde het
dienstmeisje en gaf haar het stukje papier. En zich weer tot Hedwig
wendend, vroeg ze:
"Heb ik uw vertrouwen?"
"O ja, ja."
"Doe dan wat ik u zeg."
Hedwig knikte. Ze hield zich nu weer flink en wachtte met opgeheven
hoofd wat Miss Hearty verder zeggen zou.
"Er komt straks een _hansom_ voor, die zal u naar een ziekenhuis
brengen, waar het heel goed is. Aan de directrice van uw _home_ zal ik
vandaag nog schrijven; men zal u uwe kleeren sturen....."
"En ... mijn moeder?"
"Haar moogt ge schrijven, zoodra gij wat uitgerust zijt. Houd maar
goeden moed; alles zal zeker te recht komen."
Hedwig knikte weer; ze kon niet goed spreken. Ook voelde zij zich nu
zoo afgemat dat zij nauwelijks in staat was hare gedachten te regelen.
Zij wist alleen maar dat de opbeurende stem van de dokteres haar
weldadig aangedaan had en dat zij thans niets liever wilde dan haar raad
volgen. Als in een droom liet zij zich in de _hansom_ helpen; men gaf
den koetsier het briefje en aanwijzingen, even merkte zij op dat de mist
iets minder ondoordringbaar was dan straks, toen sloot zij de oogen en
reed heen, bij zichzelf prevelend: "Ik geef toch den moed niet op. God
helpt, God helpt!"
HOOFDSTUK XII.
Aan de blauwe Zee.
Zij zat nog doodstil en met gesloten oogen, toen de _hansom_ staan bleef
voor een groot grijs gebouw, dat door een plein en hek omgeven was en
hoewel zij niet sliep, verkeerde zij toch in een soort verdooving, die
alles wat zij doormaakte, slechts half werkelijkheid voor haar deed
zijn. Als uit de verte hoorde zij het geluid van stemmen, daarop werd
zij uit het rijtuig getild, even opende zij de oogen en keek in een
lief, ernstig gezicht, toen vielen de zware oogleden weer toe. En steed
|