dat wist zij en die zou haar zeker wel iets
kunnen geven om die lastige duizeligheid te overwinnen; zij zou zeker
ook zeggen dat het niet erg was, als 's avonds, als zij te bed lag, haar
hart zoo schrikkelijk kloppen kon en er zwarte vlokjes voor hare oogen
kwamen.
Het zou wel niets zijn, het zou stellig niets zijn, redeneerde zij bij
zichzelf.
Plotseling uitte zij een kreet van schrik--daar stond ze vlak voor den
kop van een paard. Met een ruk werd zij door een krachtigen arm
weggetrokken. Paard en wagen verdwenen in den mist en een politieagent,
een stoere reus, stond naast haar.
"Ik wist niet ... ik dacht...." stamelde zij.
Hij haalde de schouders op; zij was zooveel kleiner dan hij, hij kon
haar niet verstaan. Hij boog zich nu tot haar over om beter te kunnen
luisteren. "Gelukkig dat ik u nog juist bijtijds helpen kon," zei hij
vriendelijk. "Het is lastig loopen met dien mist, niet waar? Kan ik nog
iets voor u doen?"
Maar Hedwig schudde het hoofd; zij kon niet dadelijk spreken, de
duizeligheid overviel haar weer. Eindelijk vroeg ze, na diep te hebben
adem gehaald, hoe zij loopen moest naar het huis van Miss Hearty, de
dokteres.
Hij keek haar onderzoekend aan. Zij zag er zoo bleek en teer uit op dit
oogenblik dat hij, krachtige reus als hij was, medelijden met haar
kreeg. "Het is hier dicht bij; ik zal er u even heen brengen," zei hij
welwillend.
Zij glimlachte flauwtjes; ze was hem dankbaar voor zijn aanbod. Ze kon
niet meer, ze was angstig ook dat zij zich in dien mist zou vergissen in
den weg en zij verlangde nu sterk om de dokteres te spreken. Langzaam
sleepte zij zich voort, tot de politie-agent, ziende hoeveel moeite zij
had met loopen, haar dringend aanried zijn arm te nemen.
Zij deed het gaarne en, zich opeens veel veiliger voelend door den steun
van dien sterken arm, vroolijkte zij weer op en dacht eraan, hoe aardig
en grappig het wezen zou om over dit avontuurtje naar huis te schrijven.
Zij was echter heel blij, toen zij het huis van Miss Hearty hadden
bereikt.
De aangename warmte in de wachtkamer deed haar goed na de doordringende
kilheid buiten; toch huiverde zij nog en bleef zij zich ziek voelen. Ze
trof het dat er heden niet veel menschen waren en het vrij spoedig haar
beurt werd om binnen te komen, maar toen zij in de consultatiekamer
tegenover de dokteres stond, een kleine, tengere, op 't eerste gezicht
onaanzienlijke vrouw, doch wier scherpe oogen alles schenen te zien,
werd zi
|