luisterde Hedwig.
Nog even liep ze naar de slapende meisjes toe en zei haar zwijgend
goeden dag; het was het eenige afscheid, dat zij van haar nemen mocht.
Zij zou den volgenden ochtend heel vroeg vertrekken en niemand meer
zien. Mr. en Mrs. Balvourneen wenschten haar het beste voor haar volgend
leven en Bridget bedankte haar in een stortvloed van vurige woorden voor
"al haar hartelijkheid en gezelligheid."
Zij sliep weinig dien nacht en was maar blij toen het haar tijd was om
op te staan en zich reisvaardig te maken. Het was nog schemerdonker,
toen zij wegreed, weg van de schilderachtige plek, die haar zoo lief
geworden was, dubbel eenzaam in het besef dat zij voortaan de hartelijke
toegenegenheid der vier Iersche kinderen zou moeten missen en toch
dankbaar voor den tijd, dien zij op het kasteel Balvourneen had mogen
doorbrengen.
Toen zij aan het station van Kenmare uit het rijtuig stapte, sprong er
iets tegen haar op en klonk er een luid geblaf en met den uitroep: "O
Bruce, lieve, lieve Bruce!" boog zij zich voorover en streelde den
grooten, trouwen St. Bernardshond, die haar tot aan het laatste
oogenblik toe zijn aanhankelijkheid wilde toonen en het rijtuig
nageloopen was.
HOOFDSTUK XI.
Londen en Mist.
Heel mooi trof zij het niet voor haar zeereis, want tegen den avond stak
er een hevige wind op en werd de lucht donker en toen zij op het dek van
de boot stond, zwiepte de regen haar in het gezicht en had zij moeite
staande te blijven.
Toch kon zij er ook thans niet toe besluiten naar beneden te gaan; er
waren zeer vele reizigers en als zij boven bleef, had zij ten minste
frissche lucht. Zij wikkelde zich in haar langen mantel, veroverde een
vouwstoel en zocht een beschut plaatsje uit om te gaan zitten. In 't
eerst ging alles tamelijk goed, maar toen de storm steeds aanwakkerde en
de boot geweldig ging schommelen, begon zij zich minder plezierig te
voelen en eindelijk werd het zoo erg dat zij zich genoodzaakt zag, zoo
goed en zoo kwaad als het ging, naar beneden te strompelen en te zien of
zij door rechtuit te gaan liggen, de booze zeeziekte weer verdrijven
kon.
Doch toen zij eindelijk met groote moeite beneden gekomen was, was het
daar zoo overvol, dat er voor haar van "rechtuit liggen" niets kon in
komen. Aanlokkelijk was het buitendien ook geenszins in de propvolle
ruimte met de drukkende atmosfeer en met de slaperige, bleeke gezichten
van lustelooze dames, die met de doffe onverschillighe
|