te, waren zij terstond bereid zich aan te bieden.
Zij moesten zich toen in het middaguur bij de bewuste dames gaan
vertoonen en gingen lachend op weg, slordig en wel, met hier en daar een
vastgestoken speld om scheurtjes en torntjes te bedekken--toch, het moet
erkend worden, niet zonder gratie,--en toen zij terug kwamen, beiden in
het bezit van een goede betrekking, riepen zij ieder op haar beurt
zegevierend uit:
"_Mais, je suis Parisienne, moi!_"
Intusschen zocht Hedwig ijverig verder en leerde zij Londen vrij goed
kennen. Mr. Balvourneen, die haar heengaan overigens vrij koel had
opgenomen, had haar nog een van de laatste dagen den raad gegeven,
vooral alle mogelijke couranten door te zien bij het zoeken naar een
nieuwe betrekking. Iederen ochtend na het ontbijt, begaf zij zich dan
ook naar een boekwinkeltje op den hoek der straat, waar zij voor een
_penny_ de advertentiekolommen der verschillende bladen, die daar werden
verkocht, door mocht kijken. Menig adres teekende zij op en menig
briefje schreef ze, dat onbeantwoord bleef en ook menig vruchteloos
bezoek maakte ze, want, de stoute schoenen aantrekkend, begaf zij zich
dikwijls terstond, nadat zij het adres was machtig geworden, naar een of
ander huis, waar een gouvernante werd verlangd. Zij moest daartoe soms
langer dan een uur met den trein--boven of onder den grond--reizen, of
lange ritten doen per omnibus of tram en vaak ook door modder en mist,
lange einden loopen. De vrouw in het boekwinkeltje was heel vriendelijk
voor haar, gaf haar een kaart van Londen ter leen en buitendien voor
iederen tocht nauwkeurige aanwijzingen en het was niet alleen voor
Hedwig zelf een teleurstelling, als zij telkens weer op de
belangstellende vraag: "Nu geslaagd misschien?" het hoofd moest
schudden.
De vrouw van het winkeltje voelde moederlijk medelijden, maar meer nog
bewondering voor het dappere, jonge, Duitsche meisje, dat iederen dag
weer met nieuwen moed zocht en zocht en er, helaas, zoo bleek en
vermoeid kon uitzien. Want Hedwig was, door de afmattende tochten, door
het druilerige, slappe weer, door het eenzame en weinig gezonde van dit
leven en vooral door het telkens op nieuw zoeken en niet vinden, soms
zoo "op" dat zij er zelf met eenige ergernis verbaasd over was en zich
voornam vooral niet toe te geven aan de al sterker wordende, bij haar
zeer ongewone neiging, om eens een paar dagen thuis en te bed te blijven
en heelemaal uit te rusten.
"Uit te rusten? Waarvan
|