werd rood en bleek en verschrikkelijk zenuwachtig, zij voelde
haar mond droog worden. Er steeg een kramp op uit haar maag tot boven in
de keel. Zij liep tot vlak bij de deur, die op een kier stond, om te
luisteren. Zij hoorde alles wat er gesproken werd, en toch scheen 't
haar, als hoorde zij niets; als een dof gebrom uit de verte klonken de
woorden, die Jozef en Jans zeiden. De adertjes aan haar slapen zwollen
tot fijne dofblauwe slangetjes; met een open mond, en haar handen in een
zenuwachtige beweging uitgestrekt naar achteren, het hoofd naar voren
gebogen, luisterde zij, terwijl haar oogen rood werden. Daarna werd zij
heel erg bleek en begon geducht over haar heele lichaam te beven, want
Jozef klopte op de deur. Heel zachtjes, heel zachtjes zeide zij
"binnen!" Met een driftigen stoot deed Jozef de deur open en weer
dadelijk achter zich toe. Hij had geen handschoenen aan. Hij was ook
bleek en zijn oogleden sidderden. Hij zag Mathilde strak aan, zonder een
woord te zeggen. Zij had haar oogen neergedaan. Maar langzaam, met een
instinkmatige beweging, strekte zij haar armen half uit in de richting,
waar hij stond. Hij, dat ziende, zette haastig zijn hoed op de tafel,
die er afviel en over den vloer rolde, hij nam haar twee kouwige handen,
en trok haar zoo naar zich toe. Zij kwam zachtjes dichterbij. Toen hun
hoofden vlak bij elkaar waren, keek Mathilde hem aan. Hun blikken gingen
in elkaar. Zoo gaf Mathilde zich. In onbewuste beweging, kwam zij met
haar mond naar voren. Hij boog zich een beetje en zij zoenden elkaar
lang, voor het eerst. Verwonderd over zich zelf, beschaamd, en hevig
aangedaan, huilde Mathilde nu, haar gezicht tegen zijn jas. Zij hadden
nog altijd niets gezegd. Jozef kreeg zijn batisten zakdoekje uit zijn
borstzak en droogde er zoowat haar tranen mee wech. Maar zij keerde zich
af, zij snikte stilletjes en bij langere tusschenpoozen; zij ging achter
in de kamer zitten, haar zakdoek voor de oogen. Jozef veegde zijn
gezicht af, keek naar zijn hoed om, raapte hem op, zette hem op een
stoel en schikte zijn zakdoekje in zijn borstzak. Toen wist hij
volstrekt niet meer wat te doen. Hij ging dus voor den spiegel staan en
peuterde aan zijn gekleurde das. Mathilde was weer opgestaan, bleek,
maar tot bedaren gekomen. En zij vroeg, als dorst ze over hun liefde nog
niet te spreken, terwijl ze hem met nog natte oogen aanzag:
--Wee-je ook iets drinken, Jozef?
Hij, verwonderd over die vraag, andwoordde:
--Nee, dan
|