Mathilde, als zij thuis kwam,--zij was van-avond bij
mevrouw Berlage--gelukkig maken.
Ja, Mathilde was uit. Hij zat hier alleen en kon dus dat zaakje nu juist
goed ten einde brengen. Plotseling dacht hij aan zich-zelf, hoe alleen
hij zich op 't oogenblik voelde; de kachel was aan 't uitgaan, zijn thee
werd koud. Mathilde was er ook niet om voor dat alles te zorgen. En in
eens voelde hij geheel de verlatenheid, waarin hij in 't vervolg zou
zijn. Hoe was 't mogelijk! Nu pas dacht hij aan wien hem toch het naaste
was! Wat moest hij nu worden? Alleen zijn ouden dag tegemoet gaan, dat
was geen pleizierig idee. En was dat het lot van alle vaders in zijn
omstandigheden, in zijn noodzakelijke omstandigheden, dit besefte hij
wel. Zijn glimlach verdween en hij huilde. Hij voelde zich koud, hij
keek rond. Wat was het eenzaam hier in huis! 't Gebeurde wel meer, dat
Mathilde eens uit was 's avonds, maar nooit had de kamer hem zoo kil en
leeg geschenen als nu, ofschoon hij zeker wist, dat Mathilde op haar
gewonen tijd thuis zou zijn om hem goeye nacht te zeggen, naar zijn warm
kruikje te zien en zijn kussen te schudden, en dat, al ging het huwelijk
ook door, zij toch minstens nog een maand of zes bij hem zou zijn.
Hierna vermande zich de heer de Stuwen. Hij stond op, sloot zachtjes de
deur en kreeg uit de zwaar mahoniehouten sekretaire, rechts van het
raam, dat op het binnenplaatsje uitzag, zijn schrijfgereedschap. Hij
schreef, met een beetje schuin uitloopende regels, aan Jozef, dat hij,
na lang over den stap nagedacht te hebben, besloten had zijne dochter te
permitteeren hem te trouwen, dat hij verder Jozef verzocht een dezer
dagen eens nader over deze aangelegenheden te komen spreken. De brief
was min of meer koel ingericht. De Stuwen voelde voor Jozef niet meer de
vriendschap van vroeger. Maar hij kon nu eenmaal niet anders, ofschoon
hij 't zelf onredelijk vond.
Gedurende den tijd, die aan het huwelijk voorafging, veranderde de
Stuwen zichtbaar in de oogen van Mathilde. Meestal was Jozef 's avonds
bij hen, maar een of twee maal in de week, als de Stuwen alleen zat met
Mathilde in den schemerschijn van 't lichtje onder de theepot, dan was
't of hij niet meer op zijn woorden kon komen, zoo als vroeger, dan
gebeurde 't wel, dat er een uur verliep, terwijl de Stuwen zich in zijn
koerant verdiepte en Mathilde over haar borduurwerk gebogen zat, in
geheele stilzwijgendheid. En was Mathilde verwonderd over haar vader,
vroeg ze hem,
|