zullen 't heel goed met mekaar kunnen vinden.
--Jongen, jongen, wat ben jij toch 'n degelijk mensch ... en dan na een
jaar of zes zoo vijf kleine springertjes om je heen ... heel plezierig
nie-waar? Je bent toch altijd zoo'n liefhebber van kinderen!
--O, waarom niet, andwoordde Jozef, al sjouw je wat voor dat je trouwt,
daarom kan je later toch wel een goeye huisvader zijn.
--Ja, en je leeft op 't oogenblik ook heel bedaard, dat is waar.
--Wel zeker, heel bedaard, maar, beste jongen, dat heb ik altijd
gedaan ... ik leef altijd bedaard ... ik ga nu van-avond bijvoorbeeld
waarschijnlijk weer eens dood bedaard naar Josephine uit den Haag.
De knecht kwam nu met een platina blaadje, waarop drie grocs americain
stonden, die de heeren met een lucifer aanstaken, zoo als ze het in
Parijs hadden zien doen.
--Op je aanstaande, Jozef! zei een van de andere heeren, zijn glas in de
hoogte.
--Blaas eerst de vlam uit, je zal je branden, riep een ander er
tusschendoor, om een aardigheid te zeggen.
--Nou, en ik drink op Josephine! zei Hasman.
--Nee, profaneer niet, zei Jozef, je moet geen dingen met mekaar in
verband brengen, die niets met mekaar te make hebbe.
--Nee, dat moeten jullie ook niet doen, zei de heer Blas, die tot nu toe
gezwegen had en voor een heel verstandig mensch doorging, maar, van
Wilden, ik zou je toch wel eens iets willen vragen ... hoe of jij toch
eigenlijk de meisjes op je verliefd maakt, bijvoorbeeld, zonder
indieskreet te willen zijn, je aanstaan nu, die houdt nou toch bepaald
van je, nietwaar?
--Ja wel, ik hoop het ten minste wel.
--Hoe komt dat dan nou? Je bent altijd op de Beurs, op je kantoor, hier
in de club, en je neemt het leven verder nog al luchtig op, je bent
zelfs een beetje fatterig, hoe kan jij een meisje uit een stille
burgerlijke ingetogen familie zoo gecharmeerd op je maken?
--Dat is nog al eenvoudig, andwoordde Jozef, ten eerste, omdat haar
vader en zij met weinig menschen omgaan en ik zoo wat de eenige jonge
man ben, dien zij kent, ten tweede om dat ik veel van haar hou.
De heeren zaten met hun ellebogen op de tafel, met de eene handen de
hoofden steunend of aan de glazen, de andere in de broekzakken en op
tafel trommelend, te luisteren; om hen heen leefde de zaal in het rollen
en klotsen van de bieljartballen, het applaudiseeren voor een mooyen
stoot met een licht geklop van de keuen op den vloer en het stemgegons
van de babbelende tafeltjes met een enkelen luide
|