ht er om de
twee maanden een nieuwe voor haar vader. De heer de Stuwen had heele
mooye gave witte regelmatige tanden, maar die bijna nooit te zien
kwamen. Er was iets schalks in zijn rond neusje en in zijn wenkbrauwen.
Ook maakte hij een enkele keer een grapje: de een of andere opmerking
over personen of voorwerpen, die hij een beetje bespottelijk vond. Hij
was nu vier-en-zestig jaar, maar, om dat hij vroeg oud was geweest, had
Mathilde hem altijd gekend, zooals hij er nu uitzag, waaruit zij met
blijdschap opgemaakt had, dat haar vader maar niet verouderde. De heer
de Stuwen had, zoolang het haar heugde, iets hulpbehoevends over zich
gehad, hij was nooit graag alleen, hij had een alles beheerschende
behoefte aan gezelschap, aan weinig, stil, hem toegedaan gezelschap. Hij
had ook iets vreesachtigs in zijn natuur; voor een kleine ongesteldheid
was hij bang als-of 'r een zware ziekte was. En zwierf Mathilde niet
onophoudelijk om hem heen, om hem van al te voorzien, dan klaagde hij
steen en been. Was hij gezond, dan kon hij meer aan zich zelf
overgelaten worden en ging hij uren alleen wandelen. Maar van zijn vader
had hij een soort verhardingszucht overgenomen, bij het schuchtere
gestel, dat hij van zijn moeder had, hem verkoudheden en rheumatiek deed
oploopen. Dan ging hij uit, tusschenbeide in 't midden van den winter,
met een demi-saison alleen aan, of heel in het begin van de lente, of
als de herfst al gevorderd was, zoo maar, in zijn gewoon huispakje.
Mathilde had dan al mooi knorren, hij gaf haar een zoen, maar beterde
zich niet. Hij was overigens in alles, een redelijk en punktueel man.
Hij was wel wat zuinig, maar nooit in 't belachelijke. Hij zorgde goed
voor zijn geld, ging met veel nauwkeurigheid den loop der effecten na en
knipte geregeld zijn koeponnetjes af. Hij las in zijn leege uren Duitsche
klassieken en allerhande werken over natuurkunde. Hij was geabonneerd op
een matig-liberale koerant en op verscheiden geillustreerde tijdschriften.
Ook kocht hij wel eens een prachtband, of teekende in op een uitgave, die
langzaam bij afleveringen verscheen en een kostbaar geheel zou worden.
Van Mathilde hield hij verschrikkelijk veel. Zij was voor hem de levende
herinnering aan zijn vrouw, waarop Mathilde in-en uitwendig veel leek.
De dartele vroolijkheid, de luidruchtigheid, die Mathilde soms aan den
dag lei, haar zorgzaamheid en goede hart bracht hem altijd zijn vrouw in
herinnering. Hij dacht altijd zonder de levensvre
|