hien al-lang hield, zonder er ooit iets van te laten merken. Als
hij nu bij haar was, probeerde hij door haar net zulke indrukken bij hem
te weeg te doen brengen, als de andere vrouwen deden. Wanneer zij, op
een avondpartijtje bij haar vader of soms 's zomers als het snik heet
was, een lager uitgesneden japon droeg, bleef hij naar haar hals kijken;
hij oefende er zich in haar kin en haar keel zoo te bekijken, dat hij
den wensch kreeg ze te betasten; hij wilde het zoover brengen, dat hij
al koud werd als hij haar hand in de zijne had. Hij lei er zich op toe
om door haar geheel ingepakt te worden. Hij bestudeerde haar, om uit te
vorschen, waar wel in haar wezen de begeerte-magneet zou te vinden zijn,
hij zocht die als een verborgen kleinood in de boekjes van haar kleed,
tusschen de donkere plekjes van haar haar. Hij wilde dat als haar rok
over zijn schoenen ging er een tinteling door zijn dijen zou gaan, dat,
als haar mouw over de zijne streek, er een vuur door zijn arm zou
gloeyen. Maar, wat hij ook in 't werk stelde, het kwam niet. Maar juist
toen, dit had hij later wel ingezien, had zij haar invloed op hem
gekregen. Wanneer hij gedachteloos over den weg keek, was zij toch maar
in zijn verbeelding. En kon hij 's nachts niet slapen, dan scheen het
alsof zij in de kamer rondwandelde. En met klimmende zekerheid kwam er
begeerte naar haar in hem op, een begeerte, die weinig gemeen had met
zijn gewone wellusten. Hij begon een onweerstaanbaar verlangen te
voelen, haar te omarmen, haar te bezitten zonder toch dat er een lager
gevoel bij hem aanwezig was. Hij wenschte iets als een gezonden en
innigen band, een hoogere en meer edele wellust. Hij werd zich bewust,
dat hij bij haar, ook haar ziel, haar hart zou binnendringen. Dit deed
hem naar haar zuchten als naar een heilige bezitting. Zoo stelde hij
zichzelf de zaken voor.
Hij vond haar ook zoo gezond en zoo levenslustig, dat hij zich een
uiterst aangenaam huwelijk met haar voorspelde, dat met-een een
gelukkigen ommekeer in zijn wel wat eentonig wordend jonge-heeren-leven
te weeg zou brengen.
Zoo was alles gegaan, zoo had hij haar onverhoeds, dien avond midden in
het gezelschap, zijn liefde verklaard. Van-morgen nu werd zijn vraag zoo
voldoende beandwoord, dat hij in een bizonder prettige stemming
tengevolge verkeerde. Hij dronk een extra half-fleschje wijn, bordoo.
Hij vond het mooi van haar en het verhoogde zijn genoegen, dat zij bij
al haar goede eigenschappen ook fierhei
|