en van zijn
vesten, waaraan zij een hooge voorkeur gaf, een vest van geel-grijs
pike, met roode, blauwe en gele spikkeltjes, met doffe paarlemoeren
knoopen. Dat vest pastte hem prachtig en stond hem zoo mooi en met maar
enkele plooyen heel van onderen. Van-morgen, toen ze bij mekaar waren,
had Mathilde zich erg verleid gevoeld om haar arm over dat vest heen te
slaan, onder zijn jasje, en zoo zich beter aan hem te kunnen warmen en
zijn hart voor haar te hooren kloppen, maar zij had niet gedurfd. En dat
was ook beter, want zij moest zich een beetje koud toonen, meende zij.
Jozefs broekspijpen hingen wijd-uit tot dicht bij de punten van zijn
effen schoenen. Vooral de licht-grijze broek met het biesje op zij,
stond hem verschrikkelijk goed. Hij had een soort van kalm en waardig
gemak om zijn armen en beenen te bewegen. Mathilde voelde het, zij was
verliefd op zijn gang, op zijn tred, op zijn schreden; hij liep met een
losse regelmatigheid, die haar bekoorde, hij liep edeler dan haar vader,
edeler dan Ster, edeler dan alle andere heeren op straat. En dan de
manier waarop hij zijn armen bewoog! Met een eenvoudige en natuurlijke
gematigheid kon hij een deur sluiten, of een kaart op tafel gooyen, als
hij met haar vader ekarteerde! zijn stem klonk als een orgel, lief en
forsch tegelijk. Vroeger had zij over al die dingen nooit zoo gedacht,
dat was vreemd! Uit alles sprak een edel en teergevoel, en ook een
levensondervinding, die zeker was van zichzelf. Hij vond blijkbaar goed,
al wat hij deed, of liever, hij deed alleen dat, wat hij eerst had
goedgevonden te doen ... En hoe had hij altijd van haar gehouden ... nooit
was zij zoo ingenomen geweest met de manier, zoo als hij vroeger
tegenover haar gedaan had, toen hij uren-lang bij haar bleef, ofschoon
zij toch nog maar een kind was, en hem onmogelijk belang kon inboezemen,
wat haar inviel te zeggen. Mathilde overdreef den duur der uren die zij
samen hadden doorgebracht, zonder het te weten. Het kwam haar nu voor
als was Jozef bijna voortdurend bij haar geweest, haar kostschooltijd
uitgenomen. Hoe had hij haar geholpen met raad en daad, wat had hij een
kennis en een gave om die duidelijk in haar verstand over te planten.
Hij begreep de piano, het teekenen en het borduren; hij sprak niet
alleen over muziek, zoo als zooveel menschen, maar hij begreep ook de
muziek, hij wist haar mee te deelen, wat, van romans, de moeite waard
was voor haar om te lezen. Hij hield van dichters, zoo als z
|