in
hun overhemdsmouwen om heen liepen; de lampekappen stortten het licht
over de bieljarten neer, dat de spelden in de kleurige dassen deed
blinken, maar de gezichten in de schaduw liet; de heeren droegen de
keuen geweersgewijze over den schouder, de pomeranz, met krijt
besmerend. Achter in de zaal stond de lankwerpige groene leestafel, waar
meer bejaarde heeren kranten lazen; aan de vensters waren de zwart
ebbenhouten tafeltjes; kletsende, rookende heeren zaten er om heen
grokjes te drinken.
Jozef kwam binnen met zijn vrienden. Een knecht vol blauwe liverei met
zilveren knoopen nam de over-jassen en de hoeden aan. Aan een tafeltje,
dicht-bij de deur, waar al drie jongelui aan zaten, gingen zij ook.
--Bonsoir, Hasman ... Dag, Piet, hoe maak jij 'et? D'Ablaincourt! ...
Zitten jullie hier al lang?
--Nee, even maar, we hebben koffie gedronken in Suisse.
--Was 't er vol?
--Nee, och God, niemant.
--Jawel, en Dobber van Rotterdam dan? Zei Hasman.
--O, was die d'r ook? Die heb ik t'r gisteren gezien, zei Jozef.
Verbeel-je, hij proponeerde me om een spelletje ekartee te spelen, maar
dat kon ik niet doen, dat begrijp je, nee, zeg ik, dat gaat hier in
Amsterdam volstrekt niet, als de menschen mij hier na den eten ekartee
zagen spelen, zou ik morgen aan de Beurs niets te doen hebben.
--Nou, zoo erg geloof ik nou niet, dat het is, zei Piet.
--Asjeblieft, zei Jozef, de menschen zijn hier nog verschrikkelijk
kleinstaedtisch. Ik durf in geen publiek koffiehuis kaart te spelen. Dat
kunnen alleen renteniers doen en in geen geval jonge menschen, die in
effekten doen.
D'Ablaincourt was met den knecht aan 't overleggen wat hij drinken zou.
--Mag ik je iets offreeren, van Wilden?
--Ja, groc americain, heel graag!
--Jongens, ik heb vandaag zoo'n mooye meid gezien, zei Hasman.
--Ja? Waar?
--Op de Heiligeweg. Ik ben d'r nog een tijdje nageloopen door de
Leidsche straat, maar 't duurde me te lang.
--Ja, a propos, van Wilden, hoe staat 't met jouw Lucie?
--Dank-je, heel goed; jammer, dat 't uit is tusschen ons ... maar van den
anderen kant toch niet jammer, want ik geloof dat 't heel goed is, dat
ik nu eindelijk eens ga trouwen.
--Ja, maar, beste vrind, wat heb je aan een ongefortuneerde vrouw?
--O, dat hangt er heelemaal van af ... as je een meisje trouwt, mooi, en
die op je verliefd is, en als je dan de overtuiging hebt, dat je een
uitstekende getrouwde man zal zijn ... Ik zal veel van d'r houen en we
|