zoo krachtig poogde hij zijn handen te vouwen. Zijn hoofd hield
hij gebogen, zijn oogen neer. Een enkelen keer dwong hij ze echter den
heer de Stuwen sterk aan te zien. Hij sprak boekachtig.
--De stap die ik doe is wel een beetje onvoorbereid, meneer, ... maar wij
zijn toch al oude vrienden en daarom ben ik er des te gereeder toe
overgegaan ... Meneer, ik kom de hand van Mathilde vragen ...
Jozef hoeste en keek den ouden heer lang, heel lang met zenuwachtig
trillende oogen aan.
--Houdt zij van u?
--Ja, meneer, dat weet ik ... Wij hebben samen al over ons hartsgeheim
gesproken ... Zij heeft mij wel lief en ik, ik haar onuitsprekelijk ...
--Ik moet je ronduit bekennen, dat je me erg verrast. Ik had nooit aan
zoo iets tusschen jullie gedacht. Je scheelt, als ik wel heb, dertien
jaar met mijn dochter. Je karakter ken ik genoeg ... Maar wat praat ik?
Wat moet ik beginnen, als jij met mijn eenig kind gaat strijken? ... De
Stuwen huilde nu. Van Wilden, ik houd zooveel van dat kind, zij is 't
eenige, wat ik nog over heb ... Mag ik wel vragen, oprecht en vrij,
hoeveel inkomen je wel hebt, van Wilden, en hoe je je huishouden denkt
in te richten? ... Wezenlijk, je komt me zoo met je aanbod uit de lucht
vallen, dat ik er heelemaal door in de war ben ... Laat me d'r eens wat
over denken, he? ... Kom dan over een week of zoo maar mijn antwoord
hooren ... Gut, jongen, van Wilden, geloof me, ik had zoo iets nooit
vermoed ... Ik houd van je, dat weet je, en 't geluk van Mathilde gaat
mij erg ter harte ...
Jozef was opgestaan, beverig, klammerig. Boven in huis zong Mathilde het
liedje uit Faust van den koning van Thule; zij kwam de trap af. Toen zij
aan de onderste drie treden was, had ze juist haar handschoenen dicht
geknoopt en kwam nu met een sprongetje de achterkamer binnen: Vader,
is u klaar?
Jozef had nog juist kunnen zeggen:
--Mag ik u dan per schrift nog 't een en ander over mijn zaken
melden? ... Ik hoor Mathilde, bedenk u nu rustig ... ik wil ook niet dat
er in deze kwestie iets te overhaast of tegen uw goeddunken gebeuren
zal, ... maar ... voor alles, ... houd in 't oog dat niemand haar ... in
staat is haar ... gelukkiger te maken, ik ... daar is ze, ... dat ik
oneindig veel van haar houd ... Tot ziens dan!
Hij kwam Mathilde aan de deur tegen. Hij dorst niet tegen haar te
glimlachen. Zij zag ontsteltenis in zijn oogen. Zwijgend drukte hij haar
hand. Zijn hand beefde. Zij zag haar vader ook opgewonden. Zij b
|