van, maar deed, wat hij wilde; ten tweede was Jans er,
die haar had zien geboren worden en aan wie nooit in te prenten zou
zijn, dat Thilde, die ze zou dikwijls schoone luyers had aangedaan, en
die ze daarna zooveel jaren had zien spelen en springen door het huis,
dat Thilde nu heelemaal behandeld moest worden zoo als men het anders
een mevrouw deed; ja, Jans dorst op een heel wat hooger toon te spreken
tusschenbeide, dan Mathilde het de meiden, die zij later zou nemen, zou
laten doen. Zij wist wel, dat er nog in lang niet van komen zou, maar
het zou er toch eens van komen en ze vond 't hoogst prettig zich dat
alles nu al zou levendig voor te stellen. Ze zouden bepaald twee meiden
houden, want Jozef zijn geld plus het hare, maakte dat zij best op zoo'n
voet zouden kunnen leven. Op deze manier zou zij zelve ook meer tijd
krijgen voor piano-en teekenstudien, dit hoofdzakelijk voor hem, om hem
het leven aangenaam te maken. Zij vond het zoo verschrikkelijk heerlijk
te denken aan hem, aan het leven met hem alleen, dat zij deze gedachte
voor een soort van opperst onthaal voor haar hart en hersenen bewaarde.
Zij ging namelijk door met zich in haar heele toekomstige leven in te
denken, maar zich alleen met al het bijkomende bezighoudende, met de
gracht, waar-zij een huis zouden kiezen, met de meubeleering van de
kamers, met de wasch, met de meiden, met de partijtjes, die zij geven
zouden, met den zolder, met den gootsteen, met de toiletten, waarin zij
gekleed zou gaan en zoo meer. Een enkele keer liet zij even de gedachte
doorschemeren, die haar het meeste geluk gaf: het samenzijn en het
alleen-samenzijn met hem; zij bespaarde die stof, met glinsterende oogen
en zuchtende borst, en lei voorzichtig de overhemden van haar vader in
de linnenkast, evenals een kind eerst het bladderdeeg om een taartje
heen, opeet, om voor de laatste hap het genot van de konfituren te
bewaren. Eindelijk dan ook, toen alles geborgen was en netjes op zijn
plaats gelegd, toen Mathilde over alles had nagedacht, tot over Jozefs
garderobe en over de nieuwe soort heerenborstrokken, die mevrouw Berlage
zoo geprezen had en die Mathilde, als eenmaal de intimiteit groot genoeg
geworden zou zijn, aan Jozef te dragen zou geven, toen zij over de
mogelijkheid had gedacht om 's zomers naar buiten te gaan, om een hond
te houden, en ook over de brievenbus, die ze in haar voordeur zou laten
maken, toen liet ze plotseling dat alles wech gaan, gooide al die
wezenloze ding
|