ijding denken zou. Als hij weer op zijn gemak den gewonen
levensloop volgde, moest men hem alles meedeelen.
Met dendag draaide nu de oude heer bij. Hij begon eerst wat beter te
eten, toen bleef hij even opzitten met zijn koeranten, toen stopte hij
zijn pijpjes, toen begon hij pleizier in keuvelen te krijgen, en
eindelijk stapte hij de duffe ziekenkamer uit. Dit zal nu een dag of
tien geleden geweest zijn.
De maand Oktober eindigde stil. Het was een heldere koele avond buiten.
Er passeerden weinig menschen op de gracht. De heer de Stuwen zat voor
de tafel in de binnenkamer. Het kolomkacheltje brandde flauwtjes. De
gasbekken waren boven het grijze hoofd ontstoken en hij las de krant
onder 't soppen van een tafelbeschuitje in een juist weer volgeschonken
nagemaakt blauw Saksiesch theekopje. Tegenover zijn plaats aan tafel
stond een groot ouderwetsch bruin blad met opstaanden rand in koperen
beslag. Het vlammetje onder het oud-zilveren theepotje bewoog: zoo hoog
stond het ouderwetsch toestel, met de ketel met kokend water, dat de
stoom tegen het lichtje aankwam. De overgeblevene helft van een
manille-cigaar lag op het met asch en gestortte suiker bedekte
schoteltje, naast de linkerhand van den heer de Stuwen, waarmee hij de
krant vasthield.
Mathilde was juist wechgegaan om klarigheid te maken om met haar vader
naar de komedie te gaan.
Daar werd hard aan de voordeur gescheld. Toen Jans bijna bij de voordeur
moest zijn, gingen de Stuwens blikken even luisterend links langs het
bedrukte blad, zijn mond ging op een kiertje staan: Wie, dacht hij, kan
daar zijn?
Jozef was aan de deur. De Stuwen herkende zijn stem toen hij Jans
goeyen-avond zei, en vond 't vervelend, dat hij juist nu kwam.
--Zoo, van Wilden, ik had niet gehoopt je van-avond nog te zien.
--Hoe maakt u 't, meneer de Stuwen? ... Ja, ik zal u zeggen ... ik wou u
graag eens spreken ... over ernstige zaken ...
--Nou, kom binnen, kom binnen ... Jans, neem meneer z'n jas eens aan.
--Nee, dank u, die zal ik maar aanhouwen ... Ik zal u niet lang
ophouden ... ik heb maar weinig tijd.
--Ga zitten ... zoo, en wat heb je nu voor gewichtigs?
De Stuwen was ook weer gaan zitten.
Jozef zat op de kleine kanapee, die tegen den wand stond. Zijn
cylinder-hoed stond naast hem op het karpet met de lichtrood zijden
voering naar boven. Zijn overjas hing open; zijn ellebogen stonden op
zijn knieen; zijn donkerbruine glace-handschoenen kraakten sisten tegen
mekaar;
|