eel.
--Nou, laten we er dan maar niet meer over spreken. Als wij van mekaar
houden, zal alles verder zich van zelf wel schikken. Ik zal over alles,
wat je gezeid heb, eens op mijn gemak nadenken. Jozef had de Stuwen, met
zijn zwak in-eengedoken gangetje, op straat aan zien komen en wou dus
een einde aan de diskussie maken.
--Geef me dan nog een zoen, daar is je vader, zei hij. De zoen werd
gegeven heel gauw, maar Mathilde hield haar mond op-zij en er bleef
eventjes een klein vochtig schaduwkringetje op haar wang. Toen haar
vader de stoep opkwam en Jozef hem groette met zijn hand, veegde haar
zakdoek 't stilletjes wech.
't Was half-twaalf geworden. De heer de Stuwen morrelde even met zijn
huissleutel in het slot, veegde zijn voeten af op de vloermat, en hing
zijn jas en hoed aan den kleinen standaard, zette zijn stok in den bak
en kwam binnen, met een groote witte linnen zakdoek zijn neus snuitende.
De twee heeren gaven mekaar een hand. He, he, 't is heerlijk weer, zei
de Stuwen. Van Wilden, waar kom jij van-daan? ik dacht dat je gestorven
was ... Zeker weer op reis geweest ... He, he, ik ben lang wechgebleven ...
Gaan we nog geen koffiedrinken, kind? Mathilde keek op haar horloge,
dat, met een dik zwart koordje in een knoopsgat van haar lijf vast zat.
Zij schrok, om dat 't al zoo laat was en ging gauw de kamer uit. Zij
kwam nog even te-rug.
--Mag ik voor jou ook dekken, Jozef?
--Nee, dank-je, ik zou 't heel graag doen, maar ik heb afgesproken om in
de club te komen.
Wech was zij. Zij hoorden haar in de achterkamer bij het buffetje bezig.
Jozef kreeg donkergrijze handschoenen te voorschijn uit de pandzakken
van zijn jas en trok den linker aan. Hij streek zijn hoed glad met zijn
voorarm waarover hij met de hand het laken van zijn mouw strak gespannen
hield, en maakte een praatje met de Stuwen. Hij vroeg hem, of hij ook
gezien had, hoe of het stond op den Dam met het opbreken van de
gaspijpen voor Hajenius, dat al zoo lang de passage had belemmerd. Zoo
spraken zij nog over eenige andere zaakjes.. Jozef nam daarna afscheid.
Nee, blijft u binnen, zei hij, toen de heer de Stuwen hem wilde
uitlaten, ik zal er alleen wel uitkomen. De heer de Stuwen liet zich
gezeggen; hij was nog moe van de wandeling. Toen Jozef den knop van de
voordeur omdraaide, om het huis uit te gaan, kwam Mathilde gauw achter
uit den gang naar hem toe. Zij sprak gejaagd, terwijl zij hem met hevige
oogen aanzag: Ik heb zoo'n berouw over mijn st
|