ij, maar
meer van romans, zoo als zij. Zij hadden samen Walter Scott, Dickens en
een werk van Daudet doorgemaakt, en als hij voorlas, hoe hoorde zij dan
in de melodie van zijn stem, wat men bij den schrijver in den vorm van
zijn schrift zou hebben ontdekt, had men zijn manuskript onder de oogen
gehad! Zij herinnerde zich, hoe ze op haar dertiende jaar al de groote
witte halve maan, die door het wechdrukken van het vel onderaan zijn
nagel zichtbaar werd, en de punt van dien nagel zoo blank als een stuk
ganzeveder, had bewonderd. Wat kon Jozef verder belangrijk praten, wat
had hij goede inzichten in de staatkunde van den dag! Ook droeg hij een
mooi gouden potloodje in zijn rechter vestzak, dat open en dicht werd
gehaald op een wijze, zoo als Mathilde het nog nooit had gezien. Zij had
haar vader Jozef zoo dikwijls hooren prijzen, en telkens deed haar dat
zoo'n goed! Vader vond hem een man van bekwaamheid in zijn vak, de
effekten, een ontwikkelden kop, en die later wat worden kon in de
maatschappij, die carriere zou maken. Vader noemde Jozefs kleeding wel
wat overdreven netjes, maar dat kwam alleen, om dat hij zelf nooit veel
smaak voor die zaken had gehad. Jozef had veel hart en veel verstand,
hij wist dat allebei goed te gebruiken wat kon men meer vragen van een
man, met wien men een gelukkig huwelijk aan wilde gaan?
Zoo ging Jozef in Mathildes denken en verbeelden voorbij, en toen zij
hem weer zoo duidelijk en innig bij zich had, hem naast zich voelde, hem
voor zich zag, toen ze een kleur kreeg, om dat zoo wezenlijk zijn adem
over haar lippen ging, schrok ze op en ging met haast aan het teekenen,
waarvoor zij hier eigenlijk zat. Zij maakte gauw de stukjes verf aan met
water uit het altijd halfvuile glas en met een drift, die niet lang
duren kon, ging zij aan den gang met haar potlood en haar penceel. Zij
plooide haar lippen samen en stak er het uitgewasschen penceel tusschen,
om de gedweee haartjes in een punt uit te doen loopen, om zoo fijne
plekjes kleur op het papier aan te kunnen brengen. Maar het schoot haar
te binnen en verraste haar onaangenaam. Jozef had haar dat likken aan
het penceel dikwijls afgeraden. Hij zeide, dat er nooit heel zeker geen
vergif onder de verf was gemengd en men dus niet kon weten. In een
begeerte, om in 't vervolg alleen te doen, wat hij graag had, ook dan,
wanneer hij er niet bij was, nam zij het penceel tusschen haar lippen
uit, veegde die af met haar zakdoek en probeerde om tusschen haar
|