of hem iets scheelde, of er soms iets aan zijn gezondheid
haperde, dan verbaasde hij zich over die vragen, dan zei hij volstrekt
zelf niet te weten, haar anders, met minder hartelijkheid en
vertrouwelijkheid, te behandelen dan vroeger. Zij ging nu trouwen, dat
was heel, heel goed, dat was de weg, dien iedereen ging op haar jaren en
hij zou wat trotsch zijn eenmaal in zijn dochter een mooye flinke
getrouwde vrouw te zien. Wat hem dan zoo stil maakte en afgetrokken, hij
wist 't zelf heusch niet, hij vertrouwde van Wilden geheel, hij was over
't toekomstig lot van Thilde niet ongerust. Maar onbewust vulde hem het
voorgevoel van de verlatenheid, die hemzelf te wachten stond. Hij had
nooit veel vrienden gehad en sinds den dood van zijn vrouw, na zijn
langen rouw, had hij er in 't geheel niet aan gedacht zijn oude
kennissen weer op te zoeken, nog minder nieuwe aan te knoopen. Hij was
altijd een huiselijk man geweest, die een stillen kleinen kring, rustig
's morgens aan 't ontbijt, rustig 's avonds in het schemeruur, de
voorkeur gaf boven menschen-zien en vertooning-maken. Daar Mathildes
aard hierin nogal met den zijne over-een-stemde, hadden zij zich met hun
tweeen, hoe langer hoe meer buiten het algemeene, gedruismakende
maatschappelijke leven gesloten. Nu, nu het oogenblik van scheiding en
verandering in die huiselijke orde naderde, zag hij in gedachten eens
uit naar de jaren, die komen zouden. Zijn dochter ging wech, natuurlijk!
Ja, zij zou wel altijd veel van hem blijven houden, veel van zijn uren
zou hij nog in haar stil en aangenaam gezelschap kunnen slijten. Maar
hij wist heel goed, hij herinnerde zich nog wel deugdelijk uit de eerste
jaren van zijn eigen huwelijk, met wat een scheele oogen jonggetrouwden
aanzien, dat een derde zich in hun intieme leven mengt en dat hij een
tijdperk van ondragelijke eenzaamheid tegemoet ging, daar twijfelde hij
geen oogenblik aan, en deze gedachte maakte hem stil. Want even afkeerig
als hij was van veel en druk gezelschap, een even groote behoefte had
hij aan enkelen in zijn nabijheid, om zijn vertrouwelingen te wezen en
zijn gemoedsleven te deelen. Mathilde kwam er niet op te vermoeden, wat
de eigenlijke reden was voor de verandering in haar vaders manier van
zijn. Zij had al van alles verzonnen, maar wat haar in was gevallen, om
de onhoudbaarheid dadelijk weer verworpen. Vroeg zij 't hem, dan bleef
hij maar andwoorden, dat hij daar zelf niets van merkte. Zij ook dacht
voortdurend alle
|