zij zou kunnen
doen. Zij bekeek zich-zelf van top tot teen; daarna betastte zij zich.
Er moest een handeling zijn, een akte, een daad, waarin het heele
lichaam en de heele ziel zich ten innigste vereenigde om van liefde te
spreken, waarin het heele ik in al zijn onderdeelen onverdeeld zich
uitte en zeide: ik hou van je, hier ben ik, ik hoor van jouw, heelemaal
en altijd. Zij kwam eindelijk tot het besluit, dat zij haar vader zou
vragen, wat het huwelijk eigenlijk was. Maar dit durfde zij in 't geheel
niet zoo maar.
Mathilde was op haar kamer gaan zitten, voor de tafel, de handen aan
haar hoofd. Zij vroeg zich af, waarom ze zoo raar deed gedurende de
laatste week, waarom ze eigenlijk van Jozef van Wilden hield. Op haar
gemak zette zij hem in haar verbeelding en overwoog: wat er nu eigenlijk
aan hem was. Een voor een ontleedde zij de gedeelten van zijn gezicht en
van zijn lichaam en maakte de gevolgtrekking, dat zij niet wist wat het
was, maar dat zij alles even allerliefst vond. Hij droeg zijn haar heel
kort, met een scheiding aan den linker kant. Waar het de scheiding
bezoomde, had het een grijs-bruine kleur, die al donkerder werd,
naarmate het haar het midden van den schedel naderde. Midden boven het
hoofd was het heel donker, bijna zwart en glanzend, maar dun. Precies
zoo was 't aan den anderen kant van de scheiding. Boven zijn ooren was
het haar aan weerszijden naar voren gekamd en rulde daar even, maar heel
even, het liet de slapen heelemaal open en leek niets op een saai
oude-vrijers-kapsel. De haargroei, voor het oor, op die plek, waar de
blonde sprietjes bijna deden twijfelen, of zij bij het hoofdhaar
hoorden, of bij de bakkebaard, scheen daar zoo vlossig, dat het, als hij
op straat liep bij winderig weer, leek op een uitgestrooiden zomerhalm,
zoo als men ze aan de korenvelden 's zomers op en neer ziet gaan in den
wind. Er was een glans door het dunne haar tot over het gladde, blanke,
van twee lange, fijne, bijna onzichtbare rimpels horizontaal doorsneden
voorhoofd, en aan de slapen waren lichte schaduwen. Zijn bruin-blonde
wenkbrauwen, bewegelijk en dun, regel-matig gebogen, waren mooi over
zijn groen-blauwe oogen, waar hij Mathilde met zooveel liefde mee kon
aanzien. Zijn wangen dachten Mathilde bizonder mannelijk gekleurd met
hun somber-blanke tint, en het lichte rood onder de oogen. Zijn neus was
van voren even merkbaar in tweeen gesplitst, hij had groote
neusvleugels, tot aan de punt van den neus, die hevig
|