en ver uit haar geest, dacht aan niets meer van de
omgeving, aan geen enkele bijzaak meer, maar aan hem, aan hem alleen,
aan de uren van onbeschrijfelijk geluk, die zij ver van de waereld, ver
van iedereen, tot ver van haar vader toe, in een achterkamer of zoo,
ergends, waar het ten minste schemerdonker was, waar geen geluid hen zou
bereiken en ook de zon hen niet zou kunnen verlichten, heelemaal alleen
samen zouden zijn. Zij voelde den stroom van het denken aan hem alleen,
die zij zoo lang mogelijk had tegengegaan, om hem de meeste kracht te
geven, met alle geweld langs alle kanten doorbreken en haar hart
overgolven. Zij wilde nu denken aan en door de kracht van haar gedachte
het nu al in den geest beleven, dat geluk van het alleen-samenzijn.
Daarbij kwam, dat er een onopgelost iets, een vraagstuk vol duisterheid,
iets, dat zij zich ten innigste bewust voelde zonder het te begrijpen,
verbonden was aan de bepeinzing van dit heerlijke onderwerp. Zij dacht
aan al wat ze hem zeggen zou, als ze eens heel en al, zonder
te-rughouding, in volle oprechtheid, wat in haar hart omging voor hem
bloot zou kunnen leggen en zich zonder voorbehoud van hem afhankelijk
stellen. Zij zinde er op, wat ze zou doen, hoe ze zich zou kunnen
gedragen, hoe zij haar eigen wezen zou kunnen veranderen, zich
vervormen, zich liever en beter maken of wat of hoe ook ze in Godsnaam
zou kunnen handelen, om een ongehoord bewijs, een heilige en
onbetwijfelbare bekentenis te geven van haar liefde. Wat moest ze
getuigen, wat had ze te openbaren, op dat die getuigenis en die
openbaring hem onweerstaanbaar overtuigden, dat haar liefde zoo waar
was, dat zij het wel met haar bloed tegen een witte muur zou willen
schrijven. Want zij had een angst. Zij twijfelde niet, geen minuut, aan
zijn liefde voor haar; die liefde moest bestaan, dit had zij al zoo lang
geweten voor hij het zelf zei; maar zij was er niet zeker van of hij wel
zeker was van haar liefde voor hem. Zou haar stuurschheid van
van-ochtend niet gemaakt hebben, dat hij een beetje aan haar liefde was
gaan twijfelen? En toch, al was dat niet zoo, zou ze het hem duidelijk
genoeg hebben te verstaan gegeven? Wie weet hoe of hij twijfelde, wie
weet wat een angst en verdriet of hij had. Zij vond ook zelf dat zij het
niet krachtig en duidelijk genoeg gezegd had, dat andwoord, dat hij was
komen vragen. En daarom zocht ze in haar verbeelding naar een middel om
haar liefde te zeggen, naar een daad van opoffering, die
|