egreep
dat Jozef alles had gezegd. Een oogenblik had zij de gedachte haar vader
te omhelzen en hem zoo smeekend aan te zien, dat hij dadelijk zijn
permissie zou geven ... een oogenblik maar, want zij hield zich in en
ging stil in de kamer staan. De heer de Stuwen liet Jozef uit. De
buitenlucht koelde de gezichten van Jozef en de Stuwen af. Jozef nam
zijn hoed af en verdween in de schemering van 't lantaarnlicht aan den
wallenkant.
Vijf minuten later ging de oude heer met Mathilde naar de komedie. Jans
liet ze uit en bleef verder in haar eenzaame keuken te-rug om naast de
poes in te dommelen zonder te merken dat de lamp knersend uitging.
De Stuwen en Mathilde zeiden dien avond weinig tegen mekaar.
* * * * *
Dien avond, een paar uur na dat hij bij de Stuwen geweest was, ging
Jozef naar de club. 't Was al over tienen. Het gas in de winkels vlamde,
de gordijnen voor de clubventers waren neer. Jozef draaide den hoek om
en richtte zich naar de deur in gezelschap van twee andere elegant
gekleedde heeren. Beneden, van de keldervensters van het clubgebouw,
steeg een warme damp van gekruid eten op in de neuzen.
De straathoek hier was vol loopende menschen. De lucht stond bewolkt en
de gezichten blonken geel in het gaslicht. De oogen blonken, als lichten
van diep uit de hoofden schijnend. Soms ging het geraas van rijtuig en
paard plotseling van de straatsteenen over in het doffe geklok van den
hoefslag op het asfalt. Schorre fruitventers-kreten, heesche
jodenschreeuwen een schel hondgejank riepen op onder de schuifelende
gebarende en gesprekken houdende menigte, donkere lijven in een ver
gebrom en een morrend gesuis tot de lucht.
In hun baarden lachend wandelden Jozef en zijn kennissen langzaam. Boven
de fluweelen kragen van hun overjassen schemerden, in helder witte
boorden geklonken, hun roode door de pret vettige halzen. Er kwam een
donkere jufvrouw onder een breedgeranden rubenshoed achter hen aan. Zij
kuchte. Jozef keek om. Van weerszijde werd toen giechelend gelachen.
De groote zaal van de club was in lichte kleuren beschilderd: licht-rood,
lila en blauw; ovale vakken met bloem-en fonteinafbeeldingen, gescheiden
door half uit den muur gebouwde hoekige pilaren, die van boven en van
onderen zich in een opeenhoping van gouden krullen verloren. De
bloemvakken werden afgewisseld door geslepen spiegels. Midden in den
zaal stonden drie bieljarten, waar heeren met lekker-ruikende-baarden
|