e familie van Riet, kennissen van de Stuwen,
waar Emilie Hartsen, een wees, bij aan huis woonde, had hem ook gevraagd,
maar hij bedankte, hij had aan de Stuwen en Mathilde genoeg. Dat hij zoo
betrekkelijk dikwijls de Stuwens gezelschap opzocht kwam van de verveling,
die hij door-elkaar tweemaal in de week ondervond door het uitsluitend
omgaan met de clubleden. Van zijn vader had hij een hoeveelheid goedaardige
degelijkheid georven, die nu en dan bovenkwam. Hij ging dan praten met
de Stuwen die wel liberaal-katholiek was, zoo als hij zelf ook, maar
toch over allerhande zaken veel burgerlijker en ook veel zedelijker en
gematigder denkbeelden had dan de jongelui. Jozef praatte ook graag eens
rustig en had hij een inlichting in zaken noodig, dan was Mathildes
vader de ware man, om zich toe te richten; eens zelfs had hij Jozef, die
een verkeerden slag geslagen had en daardoor lichtelijk in geldnood was,
bijgesprongen. Jozef sprak met de Stuwen alleen over heele zedige
uitgangetjes en andere pleizieren en wist zich met zijn bedaarde
gepozeerdheid bizonder degelijk voor te doen. Jozef was zich ook, in een
goede aandrift van zijn hart, hoe langer hoe meer met het moederloze
dochtertje van de Stuwen gaan bezighouden. Hij bezocht haar, ja dikwijls
uitsluitend haar, nu ook wel 's middags, en hielp haar voort met al haar
liefhebberijen en dingetjes. Jozef had een goeye opvoeding gehad. Ook
wist hij nog al wat van boeken en had hij een natuurlijke gave om het
een of andere idee, dat een jong meisje moest behagen, langs den meest
beminnelijken weg voor te stellen en ingang te doen vinden, meende hij.
Het waren geen diepzinnige vraagstukken van levensbeschouwing of
wijsbegeerte zoo zeer, die hij in zijn gesprekken met Mathilde te pas
bracht, toen zij wat ouder werd en vooral na haar te-rugkeer van de
kostschool, het waren veel meer allerlei zaken van gevoel en verbeelding,
hij wist de muziek uit te leggen, dat is te zeggen: aan te duiden welke
hartstochten of welke gedachten die en die melodie uitdrukten, hij wist
op de schoonheid der lijnen en kleuren van teekeningen en op de
bevalligheid van borduurpatronen te wijzen. Het waren ook allerlei dingen,
die zij om hen heen opgemerkt hadden, die zij elkaar toevertrouwden; zij
nam alles altijd dadelijk aan, wat hij zeide, en zij lachten samen
dikwijls erg hardop. Zij hadden in het dagelijks leven, bij een wandeling
op straat of in de houding van huisgenoten of kennissen, dit of dat voor
het
|