. Het maakte
haar moei, het maakte haar verdrietig, die eentonige hinderpaal voor
haar geluk. Was Jozef een enkele maal met haar alleen in aanraking, liet
zij hem in, als Jans de deur uit was, ontmoetten zij mekaar onder aan de
trap of bij de deur van het zaaltje, dan vroeg zijn eerste blik altijd;
zijn wij nu nog geen stap verder gekomen? dan fluisterde hij haar
smeekend toe, dat zij moest bedenken, hoe zijn lot in haar handen was,
hoe ze hem niet langer zoo treurig en ongelukkig mocht laten. Andwoordde
zij hem dat er nog niets gebeurd was, dat zij niet wist wat te doen, dat
zij nadenken, dat zij zien zou, dan drukte hij haar hand, lei zich
zachtzinnig bij haar voortdurend aarzelen neer, maar zag haar aan met
een vaste hoop in den blik, dat zag zij duidelijk. En juist het
denkbeeld, dat ze hem de volgende maal weer te leur te stellen zou
hebben, dat hij er zoo onder leed en er toch zoo gelaten bij bleef en
zich nooit boos maakte, dit verergerde haar inwendigen strijd met den
dag en versterkte haar liefde. Zij stond onophoudelijk tusschen twee
vuren. Nog nooit had zij zoo'n hevigen inwendigen strijd gehad. 's Middags
had zij er wel eens hoofdpijn van. De gehechtheid aan haar vader
was meer een ingegroeid en onuitroeibaar plichtbewustzijn, dat zich niet
openbaarde door allerlei nieuwe en vurige gewaarwordingen, maar, als een
oud gedeelte van haar innigste natuur, onverstoorbaar zijn altijd even
zekeren invloed deed gelden, terwijl daarentegen haar hartstocht voor
Jozef als een heel nieuwe zijde van haar leven, aantrekkelijk en
machtig, zich vertoonde, overal door haar gemoed en haar verbeelding
heen. Alles wat zij voelde, dat er in het leven bevallig, lichtkleurig
en rijk was, ridderlijk, edel, schoon en zwierig, verpersoonlijkte zich
in Jozef. Sedert zijn liefdesverklaring was hij in haar heelemaal nieuw,
groot en heerlijk. Zij zag in hem de kracht en het vernuft, in hem dat
veelvoudig aanlokkelijk wezen, wien het haar als opperste roeping en
opperst genot zou gegeven zijn haar leven ten offer te brengen. Het
denkbeeld van tot hem op te gaan, van tot hem in te gaan, van haar wezen
in zijn wezen te verliezen en haar zelf, door het zich vereenzelvigen
met hem vervormd, als een gedeelte van zijn individu, te-rug te vinden,
klampte zich vast aan haar hart, kankerde zich in een hoekje van haar
hersens en vermengde zich met haar bloed. Het verrukte haar, dat,
wanneer ze 't bedaard naging, hij geen enkele uitstekende eigenschap
|