sgat en hij kwam
naar de Stuwen toe. Hij bleef een trapje hooger in de post van de deur
staan en bekeek, heel bedaard, met tevredenheid over zijn keuze en
kennerschap, het rijtuig en de paarden, bijna zoo mooi als een
eigen-rijtuig, en hij keek of de koetsier, die hij met liverei had
gehuurd, wel de ware houding aannam, en de zweep recht op zijn knieen in
de hoogte hield.
--'t Zal u toch niet te koud zijn? vroeg Jozef.
--O, nee, 't is heerlijk weer.
Na een oogenblik drentelen, vroeg Jozef weer:
--Wil u er dan maar niet vast ingaan?
--Ja, dat is goed.
Jozef ondersteunde den heer de Stuwen hij het opstappen van de twee
treden, die onder het portier van 't rijtuig waren geslagen, door de
Stuwens rechter elleboog op den palm van zijn linkerhand te leggen,
terwijl de koetsier en het rechtsche paard even omkeken, daar hun
aandacht door het lichte kreunen van de kast bij het instijgen werde
gaande gemaakt. De heer de Stuwen liet zich in den linker hoek van de
achterbank neerzijgen, en bleef over de ledige plaats naast den koetsier
op den bok heen voor zich uit staren. Juist kwam Mathilde aangeloopen.
Zij was blij van uit rijden te gaan. Zij zat in den laatsten tijd al te
veel thuis. Dit tochtje zou haar verfrisschen. Met een rukje van haar
duim en wijsvinger maakte zij het onderste knoopje van haar handschoen
dicht, lei daarna gauw haar blauwe doekje over den linker arm, waar zij
ook de roomkleurige parasol mee droeg en wipte de stoep af. Jozef bracht
zijn arm naar voren om haar te helpen. Zij ging op de achterbank zitten
naast haar vader. Jozef, die heelemaal optrad als de eigenlijke heer van
het gezelschap, de leider van den pleiziertocht besprak nu met den
koetsier den weg, dien zij nemen zouden in verband met het uur, waarop
zij te-rug zouden moeten zijn. Zijn oogen en mond namen hierbij een
ernstige uitdrukking aan van gezag en plaatselijke kennis. Daarna klom
hij langzaam in het rijtuig, en schoof neer op het vaal-gele kussen
tegenover Mathilde. Hij ging dadelijk een beetje naar haar toe gebogen
zitten, in een houding van gesprekvoering, want hij vond dat 't niet
goed stond, als zwijgende poppen door de straten te rijden en rond te
kijken. Dit was niet zoo als 't hoort. Zijn voeten stootten tegen
Mathildes voeten. Men moest zich wat schikken, anders was de ruimte
tusschen de twee banken te nauw. Mathilde duwde zich een beetje naar
voren, haar voeten tusschen de zijnen, haar knieen door zijn beenen
omsloten.
|