je
daarna op manier ten huwelijk komen vragen, dan zoude wij misschien ...
of nee, dan zou toch nog mijn eerste gedachte zijn, natuurlijk, over ons
huwelijk, de huwelijksreis en al die dingen, ... dat spreekt immers
vanzelf ... en hoeveel te eerder nu, wij kennen mekaar al zoo lang, we
zijn als 't ware voor mekaar geschapen en wat nu gebeurt is een
natuurlijk gevolg onzen heelen omgang van vroeger, ... nu is 't des te
natuurlijker, dat wij dadelijk over die zaken spreken.
Maar zij liet zich niet overreden. En om nu over de zaak zelf te
spreken, zij had ook verstand van het leven. Wanneer ze dan eenmaal
gevestigd zouden zijn, zou vader nooit bij hun in komen wonen;
schoonmoeders of schoonvaders in huis brachten nooit geluk. Vader zou
zijn kleine gewoontes geeerbiedigd willen zien, die met hun levenswijze
niet stroken zou. Vader was gewend aan stilte, aan rust, aan
eenzaamheid, aan zijn minste verlangens dadelijk te voldoen. En zij met
hun tweeen, ze begreep heel goed, dat ze veel uit zouden gaan, menschen
zien, partijtjes geven misschien en allerlei drukte hebben, waar vader
niet van hield. Mathilde telde een massa bezwaren op, het eene kwam
voort uit het andere, zij vond er een zeker pleizier in, in een hoop
woorden zich de toekomst zoo naar mogelijk voor te stellen. En in-eens
midden in al dat gepraat, kwam haar toekomstig moederschap voor den dag.
Zij zeide, en werd dadelijk vuurrood: En als er een kindje komt, wat
dan? Ze had Jans, de meid, dit wel eens hooren zeggen. En zij redeneerde
voort over het kindje. Als er een kindje kwam, wat dan? Dan zou 't voor
vader niet meer om uit te houden zijn. Ten eerste het voortdurend
geschreeuw van het kindje, later zijn vermoedelijke wilde speelschheid,
ten tweede de onmogelijkheid voor haar, om zich verder veel met haar
vader bezig te houden. Dit zou dan heelemaal onmogelijk worden. Neen, 't
kon niet, onmogelijk; zij moesten nooit een oogenblik denken, dat vader
bij hen in zou komen wonen.
Dood-bedaard had Jozef naar haar geluisterd. Hij vond haar allerliefst
in haar kriegligheid, die hij zich niet begreep. Het driftig bewegen van
haar lippen deed hem plezierig aan. Toen zij van 't kindje sprak, had
hij 't lastig gevonden haar aan te blijven kijken en was met snel
knippende luisterende oogen weer uit het raam gaan kijken. Heel ernstig
vroeg hij:
--Hou-je van me, 'Thilde, is 't wezenlijk waar, zooals je het gezeid
heb?
Haar goede gemoed kwam boven: Ja, wezenlijk heel v
|