en zette hem
in zijn leuningstoel hij de kachel. Daarna, nog met haar hoed op, rende
zij naar boven, kwam te-rug met zijn pantoffels en sjamberloek, trok
zelve zijn schoenen uit, hielp hem verder op zijn gemak. Toen dacht ze
er pas aan haar handschoenen en hoed af te doen en naar Jozef te kijken,
die stil in de kamer was komen staan, zijn hoed in zijn eene hand, de
andere in zijn broekzak frommelend, waar zijn beurs, waaruit hij den
koetsier een fooi had gegeven, maar niet plat wilde liggen.
--Als vader zich maar geen ziekte op zijn hals heeft gehaald, zei ze tot
Jozef, nu weer wat kalmer.
--Wel nee, andwoordde hij, geen kwestie van, zoo koud was 't niet. En
Jozef nam afscheid om in de club te gaan dineeren. De heer de Stuwen
bedankte hem hartelijk voor het ritje. Hij had veel genoten van de
buitenlucht. Maar men moest Mathilde haar gang maar laten gaan, dat
goede kind!
Dien avond was Mathilde vol bizondere teederheid voor haar vader.
Ofschoon hij verzekerde niets te mankeeren, verzorgde zij hem op alle
mogelijke manieren. Zij liet hem warme grokjes drinken, liet hem vroeg
naar bed gaan, ging nog tweemaal voelen of zijn kruikje heet genoeg was,
en kwam nog eens kijken of hij zich wel wel voelde, een half uur na dat
hij naar boven was gegaan.
Hij was nog niet heelemaal in slaap en ging rechtop zitten, toen zij
binnenkwam. Zij kwam hem nog eens een nachtzoen geven, zeide zij.
Haar armen om zijn mager lichaam, vroeg zij, in een opbruising van
teederheid:
--Zal u gezond blijven, zal u nooit, ten minste in de eerste twintig
jaar niet, sterven? O, vader, u is het eenige wat ik heb, als u sterft,
zou ik zoo verlaten zijn en niemant hebben op de wereld. En zij zoende
hem nog eens hartstochtelijk en drukte haar hart tegen het magere
nachthemd van den ouden man en warmde hem aan haar jonge lijf. Daarna,
toen zij haar in het rijtuig opgekomen begeerte om liefde te besteden
had voldaan, sliep zij in.
Den volgenden middag tegen vier uur begon de heer de Stuwen te bidderen,
hij kreeg het koud door al zijn leden, hij was ongesteld, om vijf uur
ging hij in zijn bed liggen. Mathilde, die doodelijk ongerust werd,
hielp hem; om zes uur kwam de dokter, dien Jans was gaan halen, dokter
Hansen, een klein rood-bruin-mager altijd veertigjarig mannetje achter
een gouden bril. Den volgenden morgen was de Stuwen stijf door zijn
heele linkerzij. Om een uur kwam de dokter weer en verklaarde, dat
Mathildes vader zware rheumatische ko
|