ig blad-dun,
bleekrood, van gespikkeld goud beglansd gekookt rookvleesch.
De heer de Stuwen voelde zich heerlijk thuis te midden van die kleine
burgerlijke spijzen. Hij zei: Kom-an, laten we nu maar aan den gang
gaan. En hij ging op een door Mathilde klaar gezetten gewonen stoel
zitten, voor het bordje. Hij was een erge liefhebber van brood en vond
het ook een aangenaam gevoel brooden te hanteeren. Hij nam het brood,
dat nu voor hem lag dan ook uit den bak en sneed er het uit-einde af, na
er eerst met de punt van het mes een kruisje opgemaakt te hebben. Dit
was een gewoonte, die zijn vrouw hem geleerd had en die hij, ofschoon
hij niet aan de godsdienst deed, toch aan had gehouden. Hij dacht altijd
aan zijn vrouw, die streng katholiek was, als hij dit kruisje maakte.
Mathilde schonk de bessensap in. Zij wist van alles de maat voor haar
vader: zooveel suiker, zooveel bessensap en zooveel water. Door te
roeren loste zij de suiker op en gaf haar vader het glas aan. Deze vond
't lekker koel en stelde voor een raam open te zetten, hetgeen Mathilde
deed. Een verward gegons, doormengd met een paar schrille schreeuwen van
koopvrouwen, woei naar binnen. Er rolden rijtuigen over de brug met
ratelend geraas en den matten paardenhoefslag. Muschgetjilp suizelde in
den zomerwind uit de boomen. De heer de Stuwen duwde een sneetje
roggebrood op zijn boterham, hield dezen vast met de linkerhand en sneed
hem aan vier gelijke reepjes, die hij, een voor een, met een tevredenheid
over het voldoen van deze zoo geoorloofde en gemoedelijke en bedaarde
lust, aan zijn mond hief. Daarna dronk hij zijn glas weekroode bessensap
tot aan den bodem leeg en vroeg om nog een glas aan Mathilde, die al met
haar hand zat uitgestrekt; terwijl een klein koeltje door het open venster
haar lichtste haren liet wuiven over haar voorhoofd, en haar bleek gezicht
beter liet zien.
--Kind, wat zie-je bleek.
--Ik weet niet, vader; dat is zeker om dat ik van morgen een beetje
hoofdpijn heb gehad.
Eigenlijk was 't van geluk. Zij was wel een beetje boos op zich zelf,
over de onaangenaamheden, die zij, zij zelf kon zich nu niet begrijpen
hoe en waarom dat was gebeurd, aan Jozef gezegd had, maar dat hij
gekomen was, eindelijk na dat eeuwige wachten van die lange, lange week,
dat maakte haar erg blij. Zij wist weer niet wat zij doen zou van
plezier. Ze kwam op het idee, dat haar vader verbaasde, om hem, ter
gelegenheid van dit hun gewone koffidrinken, op iets extraas
|