n wezen zachtjes van elkaar, ontbonden door de grauwheid, zonder
smart. Het was zoo duister, dat zij haar lichaam niet meer in zijn
geheel kon onderscheiden, het was als lagen haar leden gebroken, van
elkaar wechgespreid. En haar verbeelding, opgebouwd van herinneringen
aan het verledene en droomen voor de toekomst, stortte in een, vallend
in een grauwe gedachteloze leegte. Er was niets meer, niets. Zij voelde
alles geeindigd, haar gemoed uitgedoofd, haar ziel gestorven. Zoo bleef
zij liggen, het hoofd tegen den rand van het venster.
Mathilde werd opgeschrikt door stemmen en een geklepper van deuren, dat
van het rieten kabinetje kwam. Als een koude wind, die om haar hoofd
sloeg, in haar schedel klinkend met den langen naklank van een
stemsleutel, raakte het geluid van het onverschillige leven haar aan.
Het was Marie, die met de lamp in haar eene hand en Felix aan haar
andere hand binnenkwam. Felix moest goeye nacht zeggen. De kap van de
lamp, waardoor de wanden en de zoldering der kamer plotseling met een
blanke schaduw werden bedekt, de meubels en de vloer geel verlicht
werden, daalde tot even boven Maries mond, zoodat het onderste helft van
haar hoofd warm beschenen werd Marie zei "Wel mevrouw, ik wist gerust
niet, dat u hier in donker zat, ik dacht, dat Jans u de lamp al lang
gebracht had". En zij glimlachte. Als het hart van een opengesneden
vrucht blonk het vochtige wit van haar tanden midden in het glinsterend
sap van haar tandvleesch en lippen. De huidplekjes onder de uithoeken
van haar mond waren van blankgeel perziken-fluweel. De lampenschijn
wierp plooyen van koud en warm blank in haar hals en verguldde er de
onderste verwarde haartjes. Maries mond scheen te lachen om de
duisternis in de kamer.
Felix was naar Mathilde geloopen en riep:
--Nacht, moeder, wel te ruste.
Mathilde, die naar Marie had gekeken, boog zich tot Felix. Maar toen zij
boog, zag ze hem aan en ze zag hem zoo als ze hem nog nooit had gezien.
Want hij stond met zijn hoofd een beetje naar den rechterschouder
neigend en steunend op zijn rechter been, met een zekeren lieven blik in
zijn oogen, heelemaal als de verkinderlijking van de houding en den blik
waarmee ze Jozef zoo graag zag. Felix leek zoo erg op zijn vader. Er
ging een trilling onder Mathildes gezicht, haar neus-vleugels beefden,
haar oogen bibberden half toe. Zij knielde bij Felix neer. Zij drukte
zijn hoofd tusschen haar koude handen. Zij kust hem, dat haar tanden er
pijn van
|