gemoed een kletterende
op-een-volging van zware, doffe, heesche fluitende klankjes, waarin zij
hem zeide, wel te weten, dat hij dit zou andwoorden, alles te weten, wat
hij nog meer zou willen zeggen; maar dat dit alles niets beduidde, dat
hij, als hij zich maar eens goed wilde onderzoeken, wel zou merken, dat
zij gelijk had met te zeggen, dat hij toch eigenlijk niets meer van haar
hield. Zij verweet hem al zijn verwaarlozingen zij vertelde hem van al
de dingen, die haar zijn verflauwing hadden doen weten. Maar zij klaagde
niet, zij was boos, en het voorgenomen smeeken verstijfde in een vergen
tusschen haar verdunnende lippen. Zij had zijn arm aan haar linker borst
gedrukt, haar hoofd dicht bij het zijne gedaan. Maar toen zij alles in
eens gezegd en uitgesproken had, met zacht rood aan haar slapen en haar
voorhoofd, en hij andwoordde: maar, lieve kind, dat verbeel-je je
allemaal maar, je hebt de koorts, je moet wat kalmeeren,--toen liet zij
hem los en bekeek hem zoo als hij daar was met den tuin om hem heen,
zijn blanke voorhoofd en zijn stille korte haar, zijn kalme wangen, zijn
gewone oogen en grijze schouders. Hij tuurde voor zich uit met
hooggestreken wenkbrauwen als om in het dennen-boschje een oplossing van
de vreemde ziekte van zijn vrouw te vinden en hij drukte zijn bovenlip
over zijn onderlip. Haar armen krompen tegen haar lijf, haar hals kromde
een weinig om laag, in haar oogen kwamen roode spikkeltjes, zij zag
hem niet aan.
--Kom, Thilde, zei hij, laten we over iets anders spreken. En zij
spraken er over, om Ster en mevrouw v. Borselen ten eten te vragen, om
Felix op een bewaarschool te doen. Mathildes verbeelding voelde hem nu
niet meer, haar verstand dacht hem. Zij merkte zijn heele
persoonlijkheid, met al zijn doen en laten, als een kleinigheid in haar
grooten hartstocht. Zij voelde hem heelemaal te kunnen overzien. Hij was
een gewone, verstandige en mooye man. Hij had vroeger veel bij hen aan
huis verkeerd, daarna waren zij samen getrouwd, en hij had zich altijd
gedragen zoo als een fatsoenlijk man zich tegenover zijn vrouw gedraagt,
wat wilde zij toch eigenlijk nog meer? Toen zij ziek was geworden,
hadden zij natuurlijk niet zooveel samen kunnen zijn als vroeger. Haar
verdriet was, dat zij hem geheel waarnam, want eerst was er, behalve
zijn neigingen en gedachten, die zij wist, iets onbekends voor haar in
hem, een verborgen geheimzinnige kracht in zijn wezen, ondoorgrondbaar
en heerlijk,--het was de lie
|