ar-breed-goud-blank-doffe zomermiddagschaduw, waarin de kamer stond.
In de gleuven der jaloezieen was de rijke warmte der tuinkleuren
neergedrukt door de schuine latten. Van boven door de jaloezien snelden
alleen nog enkele zonnestralen in de kamer neer, die op de meubels
lichtend vlekten. De stilte was van een vergulde bleekheid, als van door
matglas verdoofd gloeiend goud, waar in aarzelingen van teeder blauwe,
geel-rose, blank-grijze tinten zwierven. Fijne, schuchtere dartelingen
van stervend zilver en kwijnend rood lispelden. Een luchteile wade van
verwelkende glansjes lauwde. In de broeyerig-kleverige roerloosheid van
de kamer gleden en streepten Mathildes gedachten uit haar heele wezen
over de donzige kleuren. Uit haar oogen ruischte haar denken. In hel
gouden pijltjes naast mekaar, die opsprongen en neerkletterden, met
zilveren pijltjes schuin er boven en er door heen, schitterde haar
driftige mijmering ... Als hij zeide, dat 't met de zaken onmogelijk was
om zoo dikwijls over te komen ... als hij sprak van de verveling van de
reis, en dat zij toch weinig aan hem hebben zou ..., o, zij zou hem niet
uit laten spreken, zij zou hem Felix voorhouden, maar vooral altijd
zich zelve ...
Haar plannen vorderden; zij voelde zeker te zijn van haar zaak. Haar
betoog sloot samen; er kon niets tusschen. De gedachteplannen zetten
zich om in vormen voor haar uit, op de vloer: in rechte lijnen en
vierkanten, bevend, rillend, maar steeds elkaar naderende, met een dak
van schuine lijnen er boven, als een geheel.
Zij leunde nu tegen haar stoel en keek rond, in de lichte bedaring van
haar gedachtekoorts. Zij voelde met welbehagen het ongerimpelde lachen
van haar gezicht. Uitstekend! dat hij nog niet gekomen was. Alle stoelen
stonden leeg om haar heen. Hij was niet in de kamer. Zij kon heerlijk
alleen eerst op haar gemak alles wikken en wegen en samenstellen, voor
hij kwam ...
Zij stond op en bracht, kalmer dan eerst, een flesch Florida-water op
zijn kamertje. Zij sleep het scheermes, dat in de waschtafella lag, iets
wat zij nog nooit had gedaan; zij schikte de sprei glad over zijn bed.
Zij was moe. Haar denken verflauwde steeds.
Zoo ging de dag voorbij.
Na den eten rustte Mathilde op het eene kanapeetje. Nu zoo goed als
klaar met haar voornemens, lag zij zalig moe voor zich uit te turen.
Haar eene hand steunde haar kalm liggende hoofd, de andere lag
onbewegelijk over haar schoot. Zij was stil droef blij. De oude
gedachten
|