FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280  
281   282   283   284   285   286   287   >>  
hildes oogen bedroomden het huis, zoo als het opstond in zijn lichting, in zijn heerlijkheid van wit, tot vastheid opgerezen hittelicht, zij geloofde in het huis, zoo als het glansde hooge en breed. En het grasveld helde op naar het huis, een spreidsel van zacht groen licht, doorstikt met de teeder fonkelende steenen der roode bloemen, maar dat steeg in zijn breedheid, sidderend gespannen, schemeringen van lichter groen in de hoogte ademend. Op hun zuilen van bruin licht waren de miljoenen groene vlammetjes der iepenblaren ontstoken, en in de bevende licht-zee boven het grasveld, waadde Mathilde, met drooge dwaas-verglansde oogen. Maar zij keek naar boven, en het viel op haar als een tintelende sneeuw van verukking. Al het wit was ingeslurpt door het blakende, daverende hemel blauw, dat gloeyend glinsterde in neerwarrelingen van zwartgoud-poeyering en als een ziedende zee met donkere blauwbulten en lichtere blauwheffingen, daalde en steeg, daalde, daalde, zijn zonnevlakten neerbreedend om den hettenden vuurkolom van de stortende zon, die een regen van bliksems los stookte over de schroeyend vermoorde uitstrekking der zich openwentelende en heen-spreidende tuinvlakten. Breede slangen laayend blauw wimpelden af van de lucht, in een foltering van blauw tusschen het schuin wegkrimpend boomengroen zijgend, goud-blauw over de buitenste bladeren brandend, een doffe krijt-goud-gloed over de midden-bladeren drukkend, in gouden grillen windtrillend, vonkend, spuitend, uitspruitend, neersprietend, heensprankend om de hijgende takjes, bosjes gouden naalden schietend in de diep-groene boomenharten. Zware afblauwsels goudden neer over het dak, over de boomen en heesterhoogten in de verte, van alle zijden naderend en zich rond neerdrukkend in een vlammende vuurschittering. Golvenwolken van witte hitte zwalkten door de ruimten, tusschen de openingen glijend en voort stoom-dwarrelend in de verheid. En het werd gedragen door alle lagen der ruimte, in een begeestering van heete kleuren, een vervlamming van het heete leven, en Mathilde voelde zich juichend onder haar kleeren beven, en in haar gouden weten, dat zij gelukkig zou zijn, werd zij getrokken naar de groensombering der warande. Verbijsterd in haar snikkende bedwelming, vroeg wat het was. Wat was die gouden lichtruimte voor haar uit? En al de takken, die naar haar heen reikten? En al die verdere plannen van bleekere lichtstrekking en kleurenstand voor haar uit? De kleine gezich
PREV.   NEXT  
|<   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270   271   272   273   274   275   276   277   278   279   280  
281   282   283   284   285   286   287   >>  



Top keywords:

gouden

 

daalde

 

groene

 

bladeren

 

tusschen

 
Mathilde
 

grasveld

 

naalden

 
schietend
 

bleekere


verdere
 
bosjes
 

zijden

 

boomenharten

 
goudden
 

boomen

 

afblauwsels

 

takjes

 

heesterhoogten

 
plannen

heensprankend

 

midden

 
brandend
 

kleine

 

zijgend

 

gezich

 
buitenste
 

drukkend

 
lichtstrekking
 
uitspruitend

neersprietend

 

naderend

 
spuitend
 

vonkend

 

grillen

 

kleurenstand

 

windtrillend

 

hijgende

 

vlammende

 
voelde

juichend

 

kleeren

 

vervlamming

 

begeestering

 

kleuren

 
warande
 

Verbijsterd

 

snikkende

 

groensombering

 
getrokken