FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270  
271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  
en, de deur van het tuinloodsje stond open en er lag morsigheid over de vloer tot op het straatje. Aan de sparre-en palmboompjes, op de helling tusschen de oprijlaan en het straatje, zag zij voor altijd verdorde grijsbruine takjes Voor haar uit, in de wijde opening, waarover van de wolkendikten grijze lichting neerdroefde, was het stoffige Florabeeld, met zijn ongewasschen gezicht, met zwarterigheid in de oogen en aan de borsten. Al uitgebloeide seringetakjes waren er boven. De gouden regen en de jasmijnen geelden en witten in-een geslapt van den regen. Alleen de krans van aardbezienplantjes over den grond puntte frisscher rood onder de dekkende blaadjes. Mathilde ging vooruit over den natterig zwarteren grond, waar kastanjes, dorre bladen van verleden jaar en dennennaalden aan de kanten vuilden. Plotseling aarzelde de zon bleek neer, schuchtere glansen breedden over de bladen, wijd uit; daarna geelde zij, geler, en geler, geel-lachend over de treurige boomen, toen glimmend, warmend, goud-bruin strijkend langs de stammen, goud-zwart over den grond. En alle bladeren glinsterden een oogenblik. Mathilde trad voort, bezijden het huis naar voren. Maar nauwelijks had zij op de kiezelsteenen, op het grasveld en tegen den gevel der dames Streelink de gele uitspreidsels gezien, of de zon werd opgeslorpt door de treuring van een voorbijtrekkende wolk, bleekte heen, met schokjes telkens eiler wordend, als de vreugde die wechkrimpt van een gelaat. De donkere tint zeeg weer neer uit de onrustige lucht. De paden en het gras strekten zich onder Mathildes voeten met hun na den regen hard zwart en hard groen; scherpe, luide tinten prikten en riepen in de bloemen en bladeren. De breede straatweg was donker-grijs, plat, zonder opstuivend zand. De lauwe weeke geur der natterigheid schonk de wind in haar neus en mond. En de tuin verrastte haar smartelijk. Er had zich, zonder haar verbeelding, gedurende de dagen, dat zij in huis was gebleven, en zij den zomer had zien groepen en gloeyen door de ruiten, een vage gedachte van den tuin in haar gevormd, die geslagen en gedood werd door het koude zwart en groen. De kleuren, die anders haar oogen kusten, waren er niet meer; de tuin was veranderd, vreemd geworden, haar onbekend. Het booze zwart en groen sloeg de teleurstelling over haar gezicht, door haar achterhoofd, om haar schouders. De lucht was vol rare, vijandige ritselingen en geluiden. De hut stond rechts, donker en leeg, viezerig.
PREV.   NEXT  
|<   246   247   248   249   250   251   252   253   254   255   256   257   258   259   260   261   262   263   264   265   266   267   268   269   270  
271   272   273   274   275   276   277   278   279   280   281   282   283   284   285   286   287   >>  



Top keywords:

gezicht

 

bladeren

 
straatje
 

Mathilde

 
zonder
 

bladen

 
donker
 

straatweg

 
Mathildes
 

voeten


bloemen

 
scherpe
 

strekten

 
tinten
 
prikten
 

riepen

 

breede

 

schokjes

 

telkens

 

bleekte


opgeslorpt
 

viezerig

 
treuring
 
voorbijtrekkende
 

wordend

 
onrustige
 

rechts

 

vreugde

 

wechkrimpt

 
gelaat

donkere
 

gedood

 
kleuren
 

anders

 

geslagen

 
gevormd
 

ruiten

 

gloeyen

 

gedachte

 

kusten


onbekend

 

geworden

 

teleurstelling

 

vreemd

 

veranderd

 
schouders
 

achterhoofd

 

groepen

 

schonk

 
natterigheid