deden, op zijn voorhoofd, op zijn haar. Zij streelde zijn
oortjes, zijn wangen, wild en hard. Zij fluisterde hem toe op een
heeschen toon; "goeye nacht!"
Marie stond glimlachend-wachtend te kijken, hoe mevrouw Felix zoo
hartelijk goeye-nacht kuste.
Toen Mathilde weer alleen was, deed zij het eene venster open. Zij ging
in den tuin en liep haastig voort, als moest zij iemant aantreffen.
Achter in den tuin, dicht bij het Flora-beeld, bleef zij staan. Zij was
hier-heen gesneld om zoo gauw mogelijk ongezien de eenzame wellust te
kunnen genieten van het besluiten tot een gesprek met Jozef, waarover
zij mijmerde. Haar oogen knipten, om niet afgeleid te worden bij het
bekijken van haar gedachten, en zij slikte murmelend, om met aandacht
het genot van haar besluit te proeven; er kwam, in een warmte om haar
voorhoofd en wangen, het besef, dat zij slagen zou in wat zij wilde, en
het liep als een zoete prikkeling over haar hoofd. Het was zoo
gemakkelijk, wat zij had bedacht. Zij zou van haar benauwdheid uit tot
Jozef gaan, hem al haar verdriet zeggen en hem vragen of hij weer van
haar wou gaan houden. Vroeger had zij wel gedacht, dat als Jozefs liefde
wech was, die door geen woorden ter wereld weer op te wekken zou zijn en
het dus maar beter was te zwijgen, maar nu voelde zij haar wangen
gloeyen van een koorts van woorden, die zij tot hem spreken zou.
Zij wandelde zachtjes heen en weer, haar hoofd gebogen onder den
nachtwind, haar gloeyende oogen over het zwarte pad. Waarom zij tot nu
toe niet had gesproken, wist zij niet. Zij had niet gedurfd, zij had
niet gekund. Hij zou geandwoord hebben, dat hij daar niets van wist, dat
hij van haar hield, zoo als vroeger. Maar als hij haar dit nu
andwoordde, zou ze hem zeggen, dat hij loog, maar dat zij hem wel weer
van haar zou doen houden, dat zij zich zoo gezond en weer zoo mooi zou
maken, dat zij zoolang alles beproeven zou, tot hij weer veel, veel van
haar hield. Zij was heet van verlangen naar de tijd, dat zij hem spreken
en overwinnen zou.
Door de lucht, die een plaat van donkerblauw metaal scheen boven den
tuin, gloeiden de groene, blauwe zilveren en gouden punten der sterren,
met een veraf blakerend gezuis. In de blauwe duisternis schaarden de
boomen hun donkere pyramidale lichamen om Mathilde heen en deinden heen
en weer, ruischend in den kleinen nachtwind. Als een vrouw, die, met
genietende oogen, haar hoofd opheft tot haar man, om bezien en gekust en
gestreeld te worden, h
|