fde, de zij voor haar in hem veronderstelde,
Zij zag hem nu zonder dat groote en diepe, met een hoofd leeg van haar,
leeg van wat zij wilde, zonder begrip. Zijn wezen was gering, hij had
niets dan zijn leden en zijn dagelijks zelfde hersens, waarin elken dag
de indrukken en gedachten van den vorigen zich herhaalden, zonder ooit
zoo'n vreemden droom, zonder ooit zoo'n onbegrijpelijk gevoel voor iets
hoogers, iets meers. En zij wist niet en vroeg zich, waarom zij zoo van
hem was gaan houden. Wat had zij eraan voortdurend aan dien man te
denken, wat hoefde zij zich ziek en ongelukkig te maken om zijnentwil?
Haar hersens werden hoe langer hoe kouder. Zij voelde zich een oogenblik
staan, als gelukkig in haar leven, buiten haar liefde. Zij dacht een
kalm, zuiver, geregeld, gezond dagelijksch bestaan, waarin zijn hoofd en
zijn schouders naast haar niet meer trilden, waarin hij niets was dan
haar gewone maatschappelijke echtgenoot, keurig en fatsoenlijk, zonder
die nutteloze bombarie van dwaze grillen en opwindingen. Wat was er niet
veel te doen in het leven, ook voor een vrouw! Wat zou zij een mooye
handwerken kunnen maken, en koeranten en boeken lezen om op de hoogte te
zijn! Niet alleen zou ze haar huishouden uiterst zorgzaam kunnen doen en
veel meer in de perfektie dan tegenwoordig, maar ze zou b.v. ook voor
arme kinderen kunnen naayen, zooals andere dames deden. En dan, om het
voornaamste niet te vergeten, wat zou zij veel meer moeite en
oplettendheid aan de opvoeding van Felix kunnen geven! Nu werd die voor
het meerendeel overgelaten aan Marie, en dat was eigenlijk volstrekt
niet zooals het hoorde. Verder, als zij dan ook weer heelemaal gezond
zou zijn, had zij voor uitspanning de konversatie met mevrouw v.
Borselen en met andere dames, waarvan zij de kennis kon maken. En, och
Heer, er waren nog zooveel andere dingen. Waarom moest zij zich ook zoo
afzonderen in de laatste jaren? En zij zag in eens een leven vol
verscheidenheden en kleine gelukjes, dat zij in haar bespottelijke
hersenkoorts geminacht had zonder nagedachte.
Jozef meende daar het middel gevonden te hebben, om zijn vrouw tevreden
te stellen.
--Wil ik, nu je weer zooveel beter bent, eens een week of drie achter
elkaar hier blijven? vroeg hij.
Maar een onoverkomelijke warschheid klom tot aan haar mond. Zij zeide:
--Ja, ik zou 't wel heel graag willen, want man en vrouw hooren bij
elkaar, maar ik geloof wezenlijk, dat 't beter voor me is, dat ik
vooreers
|