as? Maar hij was 't
niet, dat lichaam was niet haar man. Zij werd nu als een ontbinding van
haar wezen gewaar. Zij wist niet meer waar zij dacht. Daalde haar
waarnemen niet onder haar hoofd? Zij voelde haar handen niet meer, als
tot haar eenheid behoorende. Zij voelde, dat haar oogen op dezelfde
hoogte bleven, maar wat ging het vreemd in haar hoofd, haar gedachten
holden als vale eilheden om, zich verdeelend en oplossend, zonder
vastheid, zonder tot geheelen te worden. Zij knoopte langzaam haar goed
en haar korset open en ging op het bed liggen, waarvan de gordijnen weer
achter haar dichtvielen, eerst op haar rug, toen op haar rechter zij,
toen voor-over, met haar voor-armen onder het kussen, haar rechter wang
er langs aayend, op en neer, en stil met haar heele lichaam. De
lampe-vlam gaf een warrige mat gouden glansplek in het gordijn, naar
haar hoofd. Daar viel een bekende gedachte als een vaal pakje door de
warreling harer gudsende hersens, en brak open en bloeide op,
hel-lichtend in den purperen kolk van haren waanzin. Zij zat in de
warande en was immers aan 't denken, aan 't denken aan het geluk? Hoe
was 'et ook weer? In de kleine binnenkamer van het oude huis was haar
vader, hij bewoog zich, hij sprak, hij pakte haar bij haar arm, hij
zoende haar, och, wat zag hij bleek, hij ging dood, haar vader. Hij
wankelde en viel van zijn stoel op den grond. Hij sprak niet meer in de
binnenkamer, hij was dood, haar vader. Vader, vader, bent u dood? ...
Zij was nog een heel klein meisje, dat was haar nieuwe japon, dien zij
daar aan had ... Was hij niet mooi, haar nieuwe japon? Mooi, nietwaar?
Zij ging er mee trouwen, Zij was een groote dame, en ging trouwen ...
Met wien, wel met Jozef natuurlijk, met Jozef ... Hij was altijd bij
haar geweest, nu ging zij met hem trouwen ... Zij was nu een getrouwde
vrouw ... Zij gingen samen wandelen, heerlijk, de menschen keken om naar
zoo'n mooi gekleede en gelukkige man en ... Dat was weer een benauwde
nacht, wat trokken zij toch haar lichaam uit elkaar? moest zij dan zoo
gemarteld worden? ... Een stuk van haar lichaam, dat er zich van
afscheidde ... O, God, men had van haar lichaam afgescheurd, datgene,
waarom Jozef zooveel van haar hield ... Want nu bleef hij wech, zij zag
hem niet meer, hij bleef voor goed wech, ... Jozef, Jozef was dood ...
Het groeide op en werd hooger naast haar, het wezen, dat uit haar was
voortgekomen ... Jozefs gezicht was er in afgedrukt, maar altijd bleef
het tussc
|