|
et haar eene voet een tikje tegen het andere been gegeven.
Zij was verwonderd en aan den voet en aan het been te voelen. Zij was in
bed gaan liggen, op haar rug, haar armen aan weerszijde langs zich
uitgestrekt. Zij lei haar handen op haar dijen en er weer af, verbaasd
over haar tastbaarheid. Zoolang ze wakker was, had ze liggen denken aan
haar lichaam. Haar huiverende beenen samendrukkend, had zij toen
bedacht, dat Jozef haar lichaam liefhad, want zij was haar lichaam. Nu
liep zij, in het helder vroolijke ochtendgeel, dat door de warme ruiten
en ophaalgordijnen zwierf, blootsvoets door de lengte van de kamer, door
de opengerukte bovenste knoopen van de nachtjapon, door de gleuf van het
hemd en van het flanelletje heen, haar hals te bevoelen, er griezelige
koude plekjes makende met haar saamgesloten vingertoppen, diep in
gedachte. Toen trok zij haar nachtjapon uit en ging weer in bed, met
haar beide handen voelde zij over het lichaam, van de knieen tot de
hals, als wilde zij er verborgenheden in opsporen.
Om kwart voor achten kwam Marie. Mathilde sloeg gauw het dek om zich
heen en lag onbewegelijk. Zij zei Marie de kachel aan te leggen.
Om kwart over achten was het heel warm in de kamer. Mathilde gleed uit
het bed en ging zitten voor haar toiletje. Zij had nu haar hoofd en haar
schouders voor zich in het spiegeltje. Aan de bovenlip en aan de eene
wang, zwol haar gezicht er in op, door oneffenheden van het glas. Zij
nam de spelden uit haar haar en liet het over haar rug vallen. Langzaam
streek zij er de schildpadden kam door, boven het rechter oor beginnend
en telkens tot op de helft der lengte van het bosje haar doorgaand, het
daar met de linkerhand aanvattend om verder de aan het eind verwarde
haren uit te kammen, zonder zich zeer te doen. Het blauw zwarte haar
golfde hoog over haar hoofd heen, met sprietjes glans er tusschen door.
Het streek door de kammetanden heen, scheerde onder de kam door, telkens
glijend en weer rustend. Als een in zijn golving verstijfde zwarte vloed
bleef het eindelijk stil, boven het achterhoofd, in een dikken krul zich
hoog oprichtend, met zijn vlassige diepten achter de ooren, droog en mat
neerhangend over Mathildes middel. Er was een puntig pijltje haren, vlak
bij het voorhoofd dat op en neer wiebelde bij de minste beweging van het
hoofd. De haren leefden en wachtten. Als Mathilde rechts of links keek
of ging verzitten, streelden zij haar hals in een zijige buiging,
trosten gazig over
|